De Joden verstoppen zich achter rotsen en bomen, maar…

,,De Joden verstoppen zich achter de rotsen en de bomen. Maar de rotsen en bomen roepen: ‘O Moslim, O dienaar van God, er is een Jood achter mij. Kom en dood hem’.”

Soenna/hadith – o.a. in de verzameling ‘Moslem’ (2921a/2922) en ‘Al-Bukhari’ 2925/2926

‘De zionisten brachten narcotica en drugs naar Egypte, exporteerden vergiftigde groenten en fruit, alsmede geilheid veroorzakende kauwgum waardoor de Egyptische vrouwen overspel pleegden. Deze beschuldigingen verschijnen met grote regelmaat in alle spreekbuizen van de Egyptische, de Syrische en de Palestijnse overheid – en dus absoluut niet alleen in die van de islamisten.’

Journalist Michael Stein beschrijft de groeiende en gewelddadige jodenhaat in de Arabische wereld. – TROUW, 12 april 2003

De vijand van mijn vijand is mijn vriend. Dat geldt overal ter wereld, en al helemaal in het Midden-Oosten – met één uitzondering. Daar hebben drie vijanden van elkaar – de machthebbers, de islamisten en de Arabische nationalisten – één en dezelfde gemeenschappelijke vijand: de Joden.

Het is een uniek fenomeen.

Antisemitisme bestond in het Midden-Oosten lang vóór de stichting van de staat Israël. Het werd sterker in de jaren negentig tijdens het vredesproces. En toen het vredesproces afbrak, klom het tot ongekende hoogte.

In 1995, op het hoogtepunt van het vredesproces tussen Palestijnen en Israëliërs, dus lang vóór de huidige intifada, en zestien jaar nadat Egypte een vredesverdrag had getekend met Israël, publiceerde de respectabele Egyptische regeringskrant Al Ahram de vertaling van het zojuist door Sjimon Peres geschreven boek ‘Een Nieuw Midden-Oosten’. Peres beschreef daarin een toekomstig Midden-Oosten, waar Arabieren en Israëliërs met elkaar in vrede en welvaart zouden leven. Maar zeer veel Arabieren zagen dat ‘Nieuwe Midden-Oosten’ als de bevestiging van hun definitieve nederlaag, na bijna honderd jaar oorlog. Vandaar dat Peres’ boek in Al Ahrams vertaling werd ingeluid door een verrassend voorwoord: ,,Nu heeft Sjimon Peres het definitieve bewijs gegeven dat de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ inderdaad authentiek en echt zijn. Het boek (van Peres) is een nieuwe stap in het realiseren van deze gevaarlijke samenzwering.”

Hoewel algemeen bekend was dat de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ een vervalsing waren uit 1895 van de geheime politie van tsaristisch Rusland om pogroms aan te moedigen tegen de Joden, worden zij de afgelopen vijftig jaar in alle landen van het Midden-Oosten verkocht en in vele kranten als feuilleton afgedrukt als onderdeel van de permanente oorlog tegen Israël. Het boek heeft intussen al zestig herdrukken achter de rug. Ikzelf heb bij toeval stapels van die boeken gezien in de kelder van de Iraanse ambassade, toen die nog in Den Haag was gevestigd.

In 1951 werden de ‘Protocollen’ voor het eerst in Egypte uitgegeven, voorzien van een toelichting, waarin werd onthuld dat de driehonderd rabbijnen die de ‘Protocollen’ hadden opgesteld, allen ook aan het eerste Zionistische Congres van 1897 in Bazel hadden deelgenomen. Op dat congres hadden de Joden, zo schreef hij, besloten de wereld te overheersen – te beginnen met de vestiging van Davids koninkrijk.

In de christelijke Middeleeuwen zag men de Joden als de veroorzakers van de pest-epidemie, die honderdduizenden mensen het leven kostte. In de moderne moslimwereld plegen Joden net zulke misdaden: Zij verspreiden moedwillig aids, zoals de Egyptische media de afgelopen jaren verkondigden. En zij vergiftigen het water, zoals Arafat en de Palestijnse media onafgebroken hebben gesteld, lang voordat de intifada uitbrak.

Deze antisemitische indoctrinatie is nu ook in de Arabische amusementsindu-strie doorgedrongen. Afgelopen december konden de Egyptische, Syrische, Libanese en Palestijnse tv-kijkers tijdens de ramadan genieten van soap-series, die allemaal duidelijk maakten dat Joden zich van andere mensen onderscheiden door hun leugenachtigheid, hebzucht en bedrog, waardoor het onmogelijk is om in vrede met hen te leven.

In Egypte werd de serie ‘Ruiter Zonder Paard’ vertoond, gebaseerd op de ‘Protocollen’, met alle bekende verdorvenheid van de Joden, inclusief hun afschuwelijke haakneuzen, regelrecht overgenomen van de nazi’s – wat een beetje vreemd is omdat Arabische en Joodse neuzen erg weinig van elkaar verschillen.

In Syrië toonde men de serie ‘De Ineenstorting van Legendes’, die laat zien dat het Oude Testament een geschiedvervalsing is van de rabbijnen om een zogenaamde historische band met Israël te leggen. De serie stelt ook dat er absoluut geen relatie is tussen het Oude Testament en de Tien Geboden.

De Palestijnse tv had een soortgelijk thema: er is nooit een Joodse Tempel in Jeruzalem geweest en elke historische relatie tussen de Joden en Jeruzalem is één grote leugen. Arafat zelf vertelde dat trouwens al drie jaar geleden aan president Clinton tijdens de mislukte vredesonderhandelingen in Camp David.

Al die soap-opera’s hebben één ding gemeen: het is onmogelijk met Joden in vrede te leven, omdat zij een permanente bedreiging vormen voor de rest van de mensheid. Hun godsdienst is één en al leugen en wat zij over hun geschiedenis vertellen is een voortdurende verdraaiing van het verleden.

De islamisten verkondigden al decennia- lang dat Joden een gevaar voor de hele mensheid zijn. Maar nu is dat niet langer een overtuiging van alleen de islamisten; ook een groot deel van de Arabische middenklasse gelooft dat – waaronder zeer veel jongeren die nooit of bijna nooit een moskee bezoeken. In dit kader past het verhaal dat de Mossad, de Israëlische inlichtingendienst, het Amerikaanse ruimtevaartschip Columbia, met de Israëlische astronaut Ilan Ramon aan boord, liet verongelukken om sympathie voor Israël te wekken.

Het laatste verhaal is dat de oorlog van president Bush tegen Saddam Hoessein door de Joden is georganiseerd, die zich in de Amerikaanse machtscentra hebben gesmokkeld. Die oorlog is – zo wordt nu algemeen geloofd – in werkelijkheid geen oorlog tegen Saddam, maar tegen de islam ten behoeve van de Joden en van Israël.

Toen de paus twee jaar geleden Syrië bezocht, waren daar geschiedenisboekjes te koop, getiteld ‘Een Synagoge Binnen de Kerk’. Daarin werd uit de doeken gedaan dat de Joden een complot smeden om het Vaticaan in handen te krijgen. De Syrische president, Basjar Assad, lichtte de paus en de wereld in over wat er werkelijk aan de hand was in het Midden-Oosten.

,,Er zijn veel mensen in deze wereld die nog steeds bang zijn om zelfs maar de historische feiten te noemen”, zei Basjar Assad. ,,De Joden hebben de Palestijnen op dezelfde manier vervolgd, als zij Jezus hebben vervolgd en complotten hebben gesmeed om de profeet Mohammed te verraden en te vermoorden. Het is een racistische samenleving – zelfs racistischer dan die van de nazi’s.”

Niettemin ontkent men in het Midden-Oosten, zoals tegenwoordig ook heel vaak in Europa, het bestaan van elk antisemitisme. Arabieren stellen dat zij, evenals Joden, semieten zijn – en dus onmogelijk antisemieten kunnen zijn; want dan zouden zij tegen zichzelf zijn.

In werkelijkheid bestaan er geen semitische mensen of semitische volkeren, alleen maar semitische talen: Arabisch, Hebreeuws en Aramees. Antisemitisme is niet meer en niet minder dan de moderne variant van anti-judaïsme. Waar vroeger anti-judaïsten Joden niet langer hoefden te vervolgen, als zij oprecht hun Joodse religie afzwoeren, gaan antisemieten ervan uit dat de Joodse verdorvenheid genetisch bepaald is en dus niet door de overgang naar een andere godsdienst zal verdwijnen. Want het kwaad waarmee zij behept zijn, is een eigenschap van hun ‘ras’.

Bijna alle westerse arabisten en islamologen stelden tot voor kort dat de Arabisch-islamitische wereld tolerant was en geen antisemitisme kende. Wat betreft specifieke periodes hadden ze gelijk. In Spanje en in het Bagdad van de 12de eeuw bijvoorbeeld stonden Joden in hoog aanzien bij de machthebbers – maar wél op voorwaarde dat zij zich als onderworpenen gedroegen. In de islamitische oudheid betekende tolerantie: het accepteren van de anderen ondanks hun minderwaardigheid. Pas na bekering waren Joden en christenen gelijkwaardig aan de moslims. Daar ligt het verschil tussen anti-judaïsme en antisemitisme.

Antisemitisme omvat alle varianten van minachting, afschuw, vrees, woede en haat ten opzichte van Joden – of ze nu godsdienstig zijn of niet – en de praktische maatregelen die daaruit voortvloeien.

Het Griekse werkwoord thaumazo betekende oorspronkelijk: ik verwonder mij. Vervolgens: ik bewonder. Daarna: ik ben jaloers. En ten slotte: ik ben boos. Die ontwikkeling maakte de profeet Mohammed door ten aanzien van de Joden. Aanvankelijk dacht hij de Joden te kunnen bekeren tot zijn nieuwe leer. De Juden-freundliche verzen in de Koran verwijzen naar die periode. Maar toen de Joden halsstarrig weigerden zich te bekeren, werd de Profeet – of Allah, het hangt er maar van af, wat je gelooft – heel erg boos. Dat vertaalde zich in andere, zeer anti-Joodse koranverzen, waarin zij als apen en zwijnen worden beschreven – lieden die proberen om de eenheid van de islamitische gemeenschap op allerlei manieren te saboteren en zo de macht over te nemen. En het vertaalde zich in de hadith, de mondelinge overlevering van de Profeet, die onder andere beschrijft hoe het de Joden zal vergaan op de dag van het Laatste Oordeel: ,,De Joden verstoppen zich achter de rotsen en de bomen. Maar de rotsen en bomen roepen: ‘O Moslim, O dienaar van God, er is een Jood achter mij. Kom en dood hem’.”

Een Jordaanse sjeik vertelde mij in 1994 dat koning Hoessein duizend afspraken kon maken met Israël over normalisatie van de betrekkingen en het staken van alle vijandelijke propaganda, maar dat de koning de voorgangers in het gebed niet kon verbieden in de moskee de Koran te citeren. ,,En zodra wij dat doen”, zei hij, ,,weten alle gelovigen wat wij bedoelen.”

Die tweeslachtigheid in de Koran ten aanzien van de Joden uitte zich sindsdien in hun juridische positie. Zij waren, net zoals de christenen, dhimmi, beschermde volkeren – dat wil zeggen ‘Volkeren van het Boek’, die niet uitgeroeid mochten worden. Maar zij waren wel in alle islamitische rijken onderworpenen – dat wil zeggen tweederangsburgers, die hun plaats moesten kennen. Hun dubbele positie vertaalde zich in de praktijk op verschillende manieren. Enerzijds werden zij door de moslims beschermd, konden zij hun godsdienst vrijuit belijden en mochten zij hun eigen organisaties hebben – een soort soevereiniteit in eigen kring. Anderzijds mochten zij geen wapens hebben. In Jemen bijvoorbeeld, waar Joden de goud- en zilversmeden waren, aangezien dat als een verachtelijk beroep gold, maakten zij wél de djambia’s, de gekromde messen, die iedere manlijke Jemeniet in zijn gordel meedraagt, maar mochten ze die zélf niet dragen. Joden moesten onder islamitisch bestuur een speciale belasting betalen voor het feit dat ze beschermd werden, aangezien ze geen wapens mochten hebben. Zij mochten niet op een paard rijden, alleen op een ezel. Hun huizen moesten laag zijn met een teken aan de deurpost dat daar Joden woonden. Zowel zij, als hun vrouwen en bedienden moesten andere kleding en ander schoeisel dragen om als niet-moslims herkenbaar te zijn. Badhuizen – en soms bepaalde straten – waren voor Joden verboden, aangezien zij als onrein werden beschouwd. En zij moesten zich, nóg veel meer dan vrouwen, onderdanig opstellen.

Toch verschilde de behandeling van Joden door de moslims aanzienlijk van die door de christenen. De christenheid beschouwde de Joden als de moordenaars van God. Alleen al daarom verdienden ze niet te leven. De islam daarentegen zag zichzelf als een triomferende godsdienst, die alleen de Joden klein hoefde te houden. Anders dan het christendom, zag de islam het jodendom niet als een theologische bedreiging – en al helemaal niet als een politiek-militaire bedreiging.

Moslims hoefden de Joden dan ook niet uit te roeien, omdat God zélf hen in het Hiernamaals streng zou straffen. Zij hadden immers niet alleen het woord Gods vervalst, dat reeds lang voor de Koran bestond, maar ook nog eens Zijn Profeten vermoord of geprobeerd te vermoorden. Zij hadden zelfs, volgens de hadith, de Profeet vergiftigd. En zij hadden voortdurend complotten gesmeed – met als doel de eenheid van de moslimgemeenschap te versplinteren, door allerlei heidense afwijkingen van de geloofsleer aan te moedigen en de moslims tegen elkaar op te zetten. De ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ sluiten ragfijn aan bij deze religieuze traditie.

Niettemin waren Joden in de traditionele islam alleen in theorie gevaarlijk. Men kon ze vertrouwen, zolang ze maar hun inferieure positie van dhimmi accepteerden. Maar onder druk van het westerse kolonialisme, kwamen in bijna alle islamitische landen zowel Joden als christenen in een betere positie. Zij waren formeel-juridisch niet langer dhimmi, beschermde volkeren. De afbraak van hun dhimmi-positie was een enorme slag in het gezicht van de traditionele islam. Die vernedering leidde in het midden van de 19de eeuw tot de verspreiding in Syrië en Libanon van het ‘bloedsprookje’ – via Arabische christenen – gevolgd door een bloedige pogrom in 1840 in Damascus.

Volgens het uit Europa overgenomen bloedsprookje vermoorden Joden moslim-kindertjes om met hun bloed lekkere matses te bakken, in opdracht van de Talmoed. Arabische christenen waren de eersten die, opgeleid door westerse zendelingen, kennis hadden genomen van allerlei Europees-christelijke ideeën. In hun verzet tegen de macht van de islam waren deze christenen ook de eersten die het Arabisch-nationalisme in al zijn verschillende vormen als tegenkracht aanhingen.

Het Arabisch-nationalisme beroept zich op de unieke kracht van wat het noemt ‘de Arabische Natie’. Dat betekende vijandschap tegen alle vormen van westers imperialisme en kolonialisme, die na enige tijd vereenzelvigd werden met de Arabische Joden. Velen van hen hadden namelijk geprofiteerd van westerse opleidingen, en zo een betere economische positie gekregen. Dat leidde tot gevoelens van groeiende onzekerheid, bedreiging en vernedering onder de moslims – en dus tot meer antisemitisme.

Het zionisme, dat gesteund werd door het kolonialistische Engeland, versterkte die gevoelens. In de hele Arabische wereld namen de nationalistische partijen de ideeën over van het nationaal-socialisme en het fascisme; zij zagen nazi-Duitsland en fascistisch Italië als een vanzelfsprekende bondgenoot tegen de Britse en Franse overheersing.

Zo was de Palestijnse Groot-Moefti, Hadj Amin al-Hoesseini, een enthousiast aanhanger van het uitroeiingsprogramma van de nazi’s. Hij leidde in de jaren 1936-’39 de eerste Palestijnse intifada tegen de Joden en de Britten, die in naam van de islam werd gevoerd. Toen die opstand na vele duizenden doden was neergeslagen, bezocht hij de Duitse vernietigingskampen en zette een wervingscampagne op onder de moslims van Bosnië om aan de kant van Hitler mee te vechten. In Bagdad begon in 1941 een opstand tegen de Engelsen, die gepaard ging met een pogrom, waarbij veel Joden door de opgezweepte menigtes werden vermoord en hun vrouwen verkracht.

In de jaren veertig, vijftig en zestig sprak niemand in de Arabische wereld over strijd tegen de ‘zionisten’. Die terminologie kwam pas in zwang na de verloren Juni-oorlog van 1967, toen de Sovjet-Unie haar Arabische bondgenoten erop wees dat hun openlijk antisemitische propagandacampagne contra-productief was. Het is echter voor Arabieren vrijwel onmogelijk om antisemitisme en antizionisme van elkaar te scheiden. Zionisme is namelijk Joods nationalisme en Israël is een Joodse staat. Bovendien hebben Joden zich meester gemaakt van Palestina, dat als eeuwig en onvervreemdbaar eigendom wordt gezien van de islamitische Natie. Voor Arabieren, en al helemaal voor Palestijnen, is het verlies van Palestina onverdraaglijk, omdat zij zichzelf door de eeuwen heen als moedige strijders zagen, maar Joden als laf. Vandaar, dat alleen al de naam van dat land een taboe was.

Israël heette ‘de Zionistische Entiteit’ om zijn illegale en zeer tijdelijke karakter aan te geven – en werd door het Irak van Saddam Hoessein bijvoorbeeld nog steeds als zodanig aangemerkt. Tot in de jaren zeventig spraken westerse journalisten in de Arabische landen onder elkaar over Israël als ‘Disneyland’.

Honderden malen werd ik door Arabieren gevraagd: hoe hebben de Joden het hem gelapt om Palestina op de Arabieren te veroveren? Nooit hoefde ik het antwoord te geven, want ze wisten het al: het was de Holocaust, waarmee de zionisten de westerse wereld chanteerden om daarmee schuldgevoelens, politiek-militaire steun en veel geld los te krijgen. Vandaar de noodzaak om de Holocaust voortdurend te ontkennen of te minimaliseren. Zo vertelde de pas benoemde Palestijnse premier Aboe Mazen mij zo’n vijftien jaar geleden dat hij in Moskou geschiedenis had gestudeerd en in zijn dissertatie uiteen had gezet dat slechts ‘één miljoen Joden door de nazis waren vermoord’. Ook had hij daarin aangetoond dat de zionistische beweging actief met de nazi’s had gecollaboreerd om zoveel mogelijk Joden naar Palestina te krijgen. Het was bepaald geen origineel verhaal; het deed in de Arabische wereld allang de ronde. Pas onlangs zei Aboe Mazen tegen een Israëlische krant dat hij zoiets nu niet zou opschrijven, omdat zulke opmerkingen niet goed passen in een vredesproces.

Precies hetzelfde hoorde ik in Cairo in december 1977 van Anis Mansoer, een koptische vertrouweling van Sadat en hoofdredacteur van het weekblad Oktober – drie weken na het bezoek van president Anwar Sadat aan Israël, waar hij plechtig beloofd had: ‘Nooit meer oorlog’. Anis Mansoer had de ‘Protocollen’ in zijn blad als feuilleton uitgegeven, maar was midden in de serie gestopt, toen Sadat naar Jeruzalem ging. Op mijn vraag waarom hij zijn lezers de rest van deze interessante informatie onthield, zei hij: ,,Alles heeft zijn eigen plaats in de geschiedenis. Het vervolg moest worden onderbroken, toen wij op een vredesmissie naar Jeruzalem gingen. Eens zal het wellicht worden voortgezet.”

En inderdaad: In september 1993 verscheen in Oktober een nieuwe serie over de ‘Protocollen’, waarin werd duidelijk gemaakt dat de zionisten narcotica en drugs naar Egypte brachten, vergiftigde groenten en fruit exporteerden, alsmede geilheid veroorzakende kauwgum waardoor de Egyptische vrouwen overspel pleegden. Het opmerkelijke van die beschuldigingen is, dat zij met grote regelmaat verschijnen in alle spreekbuizen van de Egyptische, de Syrische en de

Palestijnse overheid – en dus absoluut niet alleen in die van de islamisten.

Maar terwijl de Holocaust op alle mogelijke manieren ontkend wordt, terwijl Duitse oorlogsmisdadigers een hartelijk welkom kregen in landen als Syrië en Egypte, terwijl Europese holocaust-ontkenners als helden door Arabische intellectuelen werden onthaald en terwijl de Egyptische regering systematisch alle speelfilms over de Holocaust verbood (zoals bijvoorbeeld ‘Schindlers Lijst’), omdat die mogelijk sympathie voor Joodse slachtoffers zouden kunnen opwekken, is het de afgelopen twintig jaar volstrekt normaal om Israël, zionisten en Joden als ‘erger dan nazi’s’ af te schilderen.

Zo beschreef twee weken geleden de Algerijnse ambassadeur in de VN-commissie voor Mensenrechten de situatie van de Palestijnen in de door Israël bezette gebieden als volgt: ,,Elke dag wordt daar de Kristallnacht herhaald. Israëlische soldaten zijn de ware leerlingen van Goebbels en Hitler. Moeten wij wachten totdat er nieuwe uitroeiingskampen worden gebouwd en nieuwe moordpartijen worden gepleegd, zoals in Babi jar?”

Die tegenstrijdigheid om enerzijds de

Holocaust te ontkennen en anderzijds zich op de Holocaust te beroepen is mogelijk, omdat de Arabieren met hun eigen holocaust willen schermen, waarmee zij net zulke goede zaken denken te kunnen doen als de Joden.

Daarom schreef de hoofdredacteur van de regeringskrant, Egyptian Gazette, in 1996 op de voorpagina: ‘Wanneer kaarten de Arabieren nu eindelijk eens hun eigen holocaust aan?’ Dit, naar aanleiding van de dood van 102 gevluchte Libanezen in het dorp Qana door een Israëlische artilleriebeschieting.

Wat deze hoofdredacteur toen voorstelde, is sindsdien gebeurd. De stichting van de staat Israël en de daarmee gepaard gaande vlucht en verdrijving van honderdduizenden Palestijnen werd decennialang door de Palestijnen als al-Naqba betiteld, de Ramp, maar is de laatste tijd in een holocaust veranderd. Op de antiracisme- conferentie van de VN twee jaar geleden in Durban stelden de Arabische landen dat men niet moest spreken over de holocaust, maar over een Europese holocaust. De Syrische ambassadeur zei op die conferentie dat het verhaal van de Holocaust, waarin zes miljoen Joden werden gedood, ‘een Joodse leugen’ was. En de Iraanse ambassadeur vond dat de VN antisemitisme niet als discriminatie mochten definiëren, omdat het ‘geen huidige vorm van racisme is’.

Op de muren naast de Israëlische residentie in Cairo zijn hakenkruisen gekalkt. Vlakbij heeft een apotheek ‘Verboden Toegang’ op de deur met afbeeldingen van een hond, een davidsster en een hagedis, aangezien volgens de hadith Joden in hagedissen veranderen.

Sjeik Hoessein Fadlallah, de geestelijk leider van Hezbollah, betoogt al sinds jaren dat de Joden in de vorm van de staat Israël de wereldheerschappij nastreven, aangezien zij ‘een agressieve en verraderlijke aard’ hebben en ‘de vijanden zijn van het menselijke ras’ – wat in niets verschilt van hetgeen de nazi’s over de Joden verkondigden. En volgens het Handvest van de Palestijnse organisatie Hamas werd de Volkenbond (de voorganger van de VN) in 1920 door de Joden opgericht ‘om de wereld te overheersen door middel van deze tussenpersoon’. Ook stelt het Handvest: ‘Nergens brak er een oorlog uit zonder Joodse vingerafdrukken’.

Op de middelbare scholen en universiteiten van Saoedi-Arabië krijgen de studenten een leerprogramma dat bol staat van anti-Joodse verhalen. Daar moeten zij op bevel van het ministerie van godsdienstzaken het boek ‘Monotheïsme’ uit het hoofd leren, waar het Laatste Oordeel staat beschreven: ‘Het laatste uur breekt pas aan als de moslims slag hebben geleverd tegen de Joden en hen hebben gedood.’

De gevolgen van deze antisemitische campagnes zijn niet gering: Aanslagen op Joden worden bejubeld. En de aanslagen in Amerika van 11 september 2001 worden enerzijds geprezen als ‘de Wrake Gods’, maar tegelijkertijd in de schoenen geschoven van de Mossad. Antisemitisme in de westerse wereld en in het Midden-Oosten is een altijd sluimerend virus, dat toeslaat als de samenleving in een crisis is beland en verzwakt is, en als bepaalde groepen of overheden er belang bij hebben deze ziekte te verspreiden.

In het Midden-Oosten en in West-Europa zijn thans de omstandigheden geschapen voor een groeiend en gewelddadig antisemitisme – mede door de voortdurende ontkenning ervan. Zelfs als de overheden in het Midden-Oosten zouden willen ingrijpen en op grond van politieke overwegingen een einde willen maken aan hun antisemitische campagnes, kunnen ze de geest niet meer in de fles terugstoppen, die zijzelf eruit hebben gehaald.

Dankzij internet en de Arabische satelliet tv-stations die de antisemitische propaganda verspreiden, is die geest nu overal aanwezig. De desastreuze gevolgen hiervan beginnen wij nu langzamerhand allen te merken. Want de alomvattende antisemitische campagnes beperken zich niet langer tot de oorlog tegen Joden alleen. Zij omvatten nu ook de ‘Kruisvaarders die in hun dienst staan’ – dat wil zeggen Amerika en alles waarvoor het Westen staat.

Vandaar dat de anti-Joodse verhalen anti-Amerikaanse verhalen zijn geworden. Zoals de Moefti van Jeruzalem het zo mooi stelde in een van zijn preken: ,,O Allah, vernietig Amerika, dat overheerst wordt door de Zionistische Joden. Allah zal het Witte Huis zwart maken.”

Het hoeft dan ook niet te verbazen als al die racistische verhalen ook anti-Europese verhalen worden en als het voorwoord van de komende uitgave van de ‘Protocollen van de Wijzen van Zion’ een nieuwe poging zal beschrijven tot wereldoverheersing van de Joden, de Amerikanen en hun Europese lakeien.

Der Aufbruch

Ich befahl mein Pferd aus dem Stall zu holen. Der Diener verstand mich nicht. Ich ging selbst in den Stall, sattelte mein Pferd und bestieg es. In der Ferne hörte ich eine Trompete blasen, ich fragte ihn, was das bedeutete. Er wusste nichts und hatte nichts gehört. Beim Tore hielt er mich auf und fragte: »Wohin reitet der Herr?« »Ich weiß es nicht«, sagte ich, »nur weg von hier, nur weg von hier. Immerfort weg von hier, nur so kann ich mein Ziel erreichen.« »Du kennst also dein Ziel«, fragte er. »Ja«, antwortete ich, »ich sagte es doch: ›Weg-von-hier‹ – das ist mein Ziel.« »Du hast keinen Eßvorrat mit«, sagte er. »Ich brauche keinen«, sagte ich, »die Reise ist so lang, daß ich verhungern muß, wenn ich auf dem Weg nichts bekomme. Kein Eßvorrat kann mich retten. Es ist ja zum Glück eine wahrhaft ungeheure Reise.«

Franz Kafka, Erzählungen aus dem Nachlaß (1904-1924)

[Der Aufbruch, met vertaling en kort commentaar]

Alors n’admettant plus d’autorité visible
Chacun fut de la foi, censé juge infaillible 
Et sans être approuvé par le clergé romain
 
Tout protestant fut pape, une Bible à la main.

Nicholas Boileau, Satire XII, sur l’équivoque

proeve van vertaling: 
Wanneer uitwendig gezag niet meer wordt geaccepteerd,
 
vindt elkeen zich qua geloof onfeilbaar en geleerd.
 
En zonder approbatie door de geestelijke stand
 
wordt elke protestant een paus met de bijbel in zijn hand
.

Over Scherpenheuvel een excurs in hoofdstuk 2, over hoe deze magische ‘eik’ tot een ‘Mariaburcht’ werd omgevormd. Afbeeldingen en korte historie in een aparte post.

diesseitig = op het aardse leven gericht

voor de Hollandse lezers: spijkers

Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. Mattheüs 18, vers 18

En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. 19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’  Mattheus 16:18-19

‘Onze Lieve Heer op zolder’ is de negentiende eeuwse naam van de schuilkerk die de rooms-katholieken in de zeventiende eeuw inrichtten op de zolder van een groot (gecombineerde) herenhuis aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Van binnen een kerk, van buiten niets bijzonders te zien.

In het Nederlands: ‘En Ik zal een plaats aanduiden voor mijn volk, voor Israel, en het planten, zodat het op zijn eigen plaats kan wonen, die ze nooit meer zullen moeten te verlaten.’

Philadelphia is ook de naam van een van de zeven gemeenten in Klein-Azië, waaraan de ‘engel van de Heer; een brief zendt in het visioen van de ziener van Patmos, beter bekend als ‘de openbaring aan Johannes’, of ‘de Apocalyps’. Van de zeven steden is Philadelphia de enige waarvan enkel goede punten naar voren worden gehaald.

“When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature’s God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.”

In de negentiende eeuw was dit nog een neutrale term, misschien gevoelsmatig eerder afgeleid van sequi (volgen) dan van secare (scheiden). Een correcte vertaling lijkt me ‘stroming’.

Aux États-Unis, lorsqu’un homme politique attaque une secte, ce n’est pas une raison pour que les partisans mêmes de cette secte ne le soutiennent pas; mais s’il attaque toutes les sectes ensemble, chacun le fuit, et il reste seul. Pendant que j’étais en Amérique, un témoin se présenta aux assises du comté de Chester (État de New York) et déclara qu’il ne croyait pas à l’existence de Dieu et à l’immortalité de l’âme. Le président refusa de recevoir son serment, attendu, dit-il, que le témoin avait détruit d’avance toute la foi qu’on pouvait ajouter à ses paroles. Les journaux rapportèrent le fait sans commentaire.

“J’ai dit plus haut que je considérais les mœurs comme l’une des grandes causes générales auxquelles on peut attribuer le maintien de la république démocratique aux États-Unis. J’entends ici l’expression de mœurs dans le sens qu’attachaient les Anciens au mot mores; non seulement je l’applique aux mœurs proprement dites, qu’on pourrait appeler les habitudes du cœur, mais aux différentes notions que possèdent les hommes, aux diverses opinions qui ont cours au milieu d’eux, et à l’ensemble des idées dont se forment les habitudes de l’esprit. Je comprends donc sous ce mot tout l’état moral et intellectuel d’un peuple.”

Al de Schrift is van God ingegeven en kan dienen tot onderricht, om fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven. Tweede brief van Paulus aan Timotheüs, hoofdstuk 3, vers 16

Eén van de header-images van het jubileumnummer van Vogue (125 jaar).
De verwijzing stond in Het Nieuwsblad van 3 april 2017

Peter Berger (1929-2017) was een invloedrijk godsdienstsocioloog. Zijn boek uit 1967 The Sacred Canopy vestigde zijn naam op dit terrein. In dit boek combineerde hij de secularisatiethese van Weber met zijn eigen visie op religies als ‘sociale constructies’. Al snel zag hij de blikvernauwing. In de jaren 1990 stelde hij dat Moderniteit leidt tot pluraliteit (als feit) op religieus terrein en dus tot de vaststelling dat men niet meer op dezelfde manier religieus kan zijn als vroeger, nl. vanzelfsprekend. Dit kan vervolgens zowel tot relativitering als tot fundamentalisering van het religieuze leiden. Secularisatie is dan een optie (Europa), maar geen dwingend gevolg.

Lees iets meer op deze post

“Pour connaître et juger une société, il faut arriver à sa substance profonde, au lien humain dont elle est faite et qui dépend des rapports juridiques sans doute, mais aussi des formes du travail, de la manière d’aimer, de vivre et de mourir.”

Merleau-Ponty, Humanisme et terreur, p. X

“Alors que tout dans la politique comme dans la connaissance montre que le règne d’une raison universelle est problématique, que la raison comme la liberté est à faire dans un monde qui n’y est pas prédestiné, ils préfèrent oublier l’expérience, laisser là la culture, et formuler solennellement comme des vérités vénérables les pauvretés qui conviennent à leur fatigue.” (Merleau-Ponty, humanisme et terreur, p. xxxvii-xxxviii) NB : Het is 1947.

“Men moet bij dit volk de tempels van hun afgoden volstrekt niet verwoesten, maar alleen de afgodsbeelden, die daarin zijn. Dan moet men wijwater gereed maken om de heiligdommen daarmee te besprengen, altaren bouwen en daarin relikwieën plaatsen. Want als deze tempels goed gebouwd zijn, moeten zij veranderd worden van cultusplaatsen der demonen tot de dienst van de ware God. Als dan het volk zelf ziet dat zijn tempels niet verwoest worden, kan het zijn dwaling van harte afleggen, de ware God erkennen en aanbidden en naar oude gewoonte samenkomen op de vertrouwde plaatsen … Want het is beslist onmogelijk, dat men voor hun grove zielen ineens alles afsnijdt, omdat immers hij, die de hoogste top wil beklimmen zich trapsgewijs, stap voor stap, maar niet met sprongen omhoogwerkt.”

(brief aan abt Melitto, opgenomen in Beda’s geschiedenis van Engeland).

Giles Képel, La Revanche de Dieu. Chrétiens, juifs et musulmans à la reconquête du monde (1991)

Meine Gesellschafft bestund auß vielerley Sort Leuten / da war ein D. Medicinae mit seinem Weib und 8. Kindern / ein Frantzos. Capitain / ein Niederteutscher Kuchenbecker / ein Apothecker / Glaßblaser / Maurer / Schmidt / Wagner / Schreiner / Küfer / Hutmacher / Schuster / Schneider / Gärtner / Bauern / Näderinnen / &c. in allem etlich und 80. Personen / ausser dem Schiffvolck. Solche nun sind nicht nur ihrem Alter (massen unsere älteste Frau 60. Jahr / das jüngste Kind aber nur 12. Wochen alt waren) und nunerwehnten Handthierung nach unterschieden / sondern auch so differenten Religionen und Wandels / daß ich die Schiff / welche sie anhero tragen / nicht unfüglich mit der Archen Noä vergleichen könte / wofern nicht mehr unreine / als reine (vernünfftige) Thier darinnen befindlich. Unter meinem Gesinde habe ich / die es mit der Römischen / mit der Lutherischen / mit der Calvinischen / mit der Widertäufferischen / und mit der Englischen Kirche halten / und nur einen Quäcker. (geciteerd bij Weaver, p. 303)

Deel 1: Religie, een genealogisch onderzoek

God is terug van (nooit) weggeweest. Daar is iedereen het over eens. Maar hoe je zijn presentie in het publieke domein nu moet duiden, is een andere zaak. Een lastige ook, omdat meer en meer mensen hun god willen dienen op een manier die andere mensen niet bevalt. In dit essay vragen ons waar dat toch vandaan komt, die ‘religieuze kwestie’, een genealogisch onderzoek naar religie dus.

https://dick.wursten.be/janleyerseffect.htm

Bij palmbomen legt men een zware steen in de kruin. Hierdoor groeien ze rechter omhoog en worden steviger. ‘Tegen de verdrukking in groeien’.

José de Acosta, Historie Naturael…
Titelpagina van de 2de druk van de Nederlandse vertaling (1624)


Olivier Roy (1949) is van de meest vooraanstaande kenners van de islam in Europa. Hij was jarenlang verbonden aan het Franse Centre National de la Recherche Scientifique. Voordien was hij adviseur van de Verenigde Naties inzake Afghanistan (1988) en in 1993-1994 werkzaam in Tadzjikistan voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zijn academische graad behaalde hij als filosoof en hij doctoreerde in de Perzische cultuur- en taalwetenschappen. Hij was onderzoeksdirecteur van het Centre National de la Recherche Scientifique in Frankrijk en is verbonden aan het European University Institute in Florence. In Frankrijk is hij een van de opinieleiders in het debat over de aanpak over het jihadisme. Hij vindt de religieuze component uiterste belangrijk om te begrijpen, maar stelt tegelijk dat ze ‘gekaapt’ wordt (via psycho-sociale mechanismen zeer verwant aan die van sektes) door de leiders van IS. Het geeft de extremisten de kans hun nihilisme te verkopen als een paradijsbelofte. Zowel ter bestrijding als ter voorkoming moet hier volgens hem met dit feit rekening worden gehouden. De in het eerste hoofdstuk genoemde Gilles Képel ziet dat heel anders.

Meer info over deze cantate vindt u hier.  Maar dit spoor hoeft u nu niet te vervolgen. In dit essay is Bach die musiceert in Weimar enkel een opstapje naar een verhaal over hoe de bevrijdingsgedachte (het ‘Exodus’ motief) de (kerk)geschiedenis van West-Europa heeft getekend.

Duits-Amerikaans theoloog (1886-1965). Volgens hem was religie de dieptedimensie van de menselijke cultuur en gaat het dus over God als mensen bezig zijn met wat hen ten diepste aanbelangt: The Ultimate Concern, The Ground of Being. Heidegger is nooit ver weg. In de drie delen van zijn Systematic theology (1951-1963; 3 dln.) zet hij  zijn theologische zijnsleer (ontologie) uiteen, waarbij hij theologie en filosofie ineenknoopt. In deel 1 brengt hij die essentiële en dus onoplosbare spanning op een drievoudige noemer: Freedom & Destiny, Dynamics & Form, Individiualisation & Participation. In die spanning moet een mens leven, het volhouden: The Human Predicament. En dat is goed, want beide polen hebben elkaar nodig. Zo wordt de mens wie hij is. Niet slecht gezien van Tillich.

Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijvenOok steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
(Fragment uit de zogeheten Bergrede van Jezus. Evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 5, verzen 13-16)

De ware dienst aan God (godsdienst, eredienst) wordt in het Nieuwe Testament door de apostel Paulus vergeleken met ‘het ware offer’. Zo wordt dus de ware religie een ‘Gode welgevallig offer’ (Romeinen 12) en dus een ‘welriekende reuk‘ in Gods neusgaten (Efeze 5). Hier de Schriftplaatsen:

Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. (Romeinen 12, 1). Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk(Efeziërs 5, 1-2)

Franz Daniel Pastorius (1651-ca. 1720) werd geboren in een welgestelde familie uit Sommerhausen. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Altdorf, Straatsburg en Jena. Hij begon een rechtspraktijk in Bad Windsheim. Na een conflict verhuisde hij naar Frankfurt am Main. In 1683 werd Pastorius de agent van een groep ondernemers uit Frankfurt (de ‘Saalhof-piëtisten’), om een stuk land in Pennsylvania te verwerven en klaar te maken voor verdere exploitatie. In opdracht van dze Frankfurter Land Compagnie reisde hij via Rotterdam naar London, nam een optie op 20.000 acres en vertrok. Eens in Philadelphia aangekomen, ontmoette hij William Penn en verwierf het grondgebied van wat ‘Germantown’ zou worden (nu een wijk in Philadelphia). Zelf hoog opgeleid (‘homo universalis’), werd hij al snel de burgervader van dit kleine settlement en zette zowel de civiele, juridische als educatieve infrastructuur op poten. Zijn brieven aan het thuisfront (Sichere Nachricht, Umständige Beschreibung) zijn bedoeld om immigranten te overtuigen, maar wijken af van het genre door hun tamelijk ‘eerlijke’ weergave van het leven aldaar. Ook de beschrijvingen van (autochthone) bevolking, landschap, cultuur, zijn nog steeds interessant. Pastorius’ naam is verder nog verbonden met de eerste petitie tegen de slavernij in 1688, gericht aan een vergadering van Quakers. Ook als dichter (Latijn) en als spreekwoordenverzamelaar (the Bee-hive) heeft hij een zekere naam.

meer in deze post, of op de Engelse wikipediapagina.

Referentie: de grondige en vernieuwende studie van John Weaver, Franz Daniel Pastorius and Transatlantic Culture: German Beginnings, Pennsylvania Conclusions (Potsdam, 2013). Zowel PDF als POD: https://www.pastorius.info/

OVERZICHT

(in dit verhaal – essay 3, the Great Migration – gaat het over de kleine strook aan de Noord-Westkust : Massachusetts):

Europese settlements in Noord-Amerika ca. 1650

INGEZOOMD:

New England settlements ca. 1640

De STEDEN waarvan sprake zijn rood-omcirkeld. Ook de namen van de autochtone bewoners staan erbij:

Salem, Boston, Providence, Plymouth

Overzichtskaart 1685 (Amsterdam, 1685, Visser-Schenk jr.) met de Nederlandse namen. Daaronder ingezoomd op Philadelphia (de eerste stad met een typisch Amerikaanse plattegrond). Grotere afbeeldingen op de aparte post: http://religie.wursten.be/kaart-van-de-nieuwe-wereld-1685/

 

 

Fascinerend is in dit opzicht de beroemde Mappamundi van Pierre Desceliers (1550). Cartografisch is deze top of the notch, maar de verklarende teksten zijn nog even legendarisch als de Middeleeuwse fantasiekaarten.

wereldkaart 1550 desceliers
Mappa Mundi van Pierre Desceliers (ca. 1550)

Voor meer info deze post

Europa en Amerika zitten nog aan elkaar vast

gastaldi forlani
Wereldkaart. Venetië, Forlani 1565 (naar Gastaldi 1546)

 

Europa en Amerika zijn gescheiden

Ortelius wereldkaart
Ortelius, Antwerpen 1570

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961).

Filosoof, in wiens denken de waarneming een fundamentele rol speelt in ons begrijpen van de wereld. Hij hoort dus bij de fenomenologische school (Husserl, Heidegger). Hij valt op doordat hij bewust het gesprek (ook kritisch) zoekt met de wetenschappen, en wel vooral met de psychologie. In een latere fase van zijn denken gaat de lichamelijkheid van de mens hierin een grote rol spelen. Volgens Merleau-Ponty is het lichaam namelijk het eerste en belangrijkste middel dat de mens heeft om de wereld te (ver)kennen. Hiermee slaat hij duidelijk een andere weg in dan de klassieke filosofische traditie, die het bewustzijn als vertrekpunt van kennis nemen. Deze nadruk op de lichamelijkheid (of breder: ‘het lichamelijk in de wereld zijn’) betekende dat Merleau-Ponty de fenomenologie eigenlijk verdiepte tot ze als het ware een indirecte ontologie werd. Zie hiervoor vooral zijn postuum gepubliceerde werken, Le Visible et l’invisible (1964) en L’Œil et l’esprit (1960).

further reading: het lemma in Stanford Encyclopedia of Philosophy