De hervormingsbeweging spat uiteen
Naast de intern theologische kwesties, kwam al snel een andere, veel pragmatischere vraag naar boven. Hoe overleef je eigenlijk als je de bestaande kerk gaat kritiseren? Je merkt immers al snel dat je de overheid nodig hebt, al was het alleen maar om je uit de greep van Rome te houden. De wereldlijke overheid bleek nodig als beschermheer. Zonder die paraplu waren zij (‘ketters’) een vogel voor de kat. Had Frederik de Wijze Luther niet de hand boven het hoofd gehouden, hij zou eind 1518 al naar Rome hebben moeten gaan (hij was opgeroepen) en dat zou zijn laatste reis geworden zijn. Luther en de zijnen zagen vervolgens ook al snel in, dat het wel eens gigantisch uit de hand zou kunnen lopen als de overheid niet regulerend zou optreden. De reformatorische aanzet dreigde immers al meteen uiteen te spatten in 1001 bijbel-gerelateerde bewegingen, die ieder voor zich de volle waarheid claimden namens God en zich dus de legitieme voortzetting van de ‘kerk van Christus’ achtten. Vanaf het begin was er chaos, en dreigde er anarchie. Het is één van de aspecten van de Reformatie-periode die door de latere uitbouw van de Lutherse en calvinistische kerken vaak wat buiten het gezichtsveld blijft, ook omdat de officiële geschiedschrijving net doet alsof die splintergroepen de uitzondering zijn en de gevestigde kerken de regel, terwijl ze elkaars spiegelbeeld (twee zijden van dezelfde médaille. Hol en bol) zijn. Het gevaar van vertekening is nog groter omdat bijna al die groepen die zich niet aan een wereldlijk heerser verbonden, in de loop van de tijd zijn uitgestorven (heel vaak: uitgemoord) en dus weinig erfgenamen hebben om hun verhaal te vertellen. En als hun verhaal al verteld wordt, dan vaak vanuit het perspectief van de ‘overwinnaar’. Dan heten ze ‘sekten’, ‘geestdrijvers’ of ‘doperse radicalen’. Het oordeel van het establishment. Van meet aan zit er dus een spanning in de ‘sola-scriptura’ beweging, namelijk dat het in realiteit helemaal geen sola scriptura beweging is, of in elk geval niet als het de vorm aanneemt van een instituut. Het theoretisch denkvermogen en het praktische verstand van de mens wordt in de omgeving van Luther, Zwingli, Bucer en Calvijn – om me te beperken tot deze vier voortrekkers – dus minstens evenzeer aangesproken als de bijbel zelf om de boodschap op structurele wijze aan de man te brengen. Men had of een intellectueel, sociaal, politiek en cultureel netwerk, en als men die al had, dan zocht men partners.
De rol van de staat
De protestantse gemeenschappen die de zestiende eeuw hebben overleefd zijn dus niet toevallig diegenen die verbonden zijn met de wereldlijke machthebber van de regio’s waar ze zich konden/mochten ontplooien. Daar namen ze de kerkgebouwen over, hervormden de scholen of richtten ze op, bouwden de universiteiten uit (met vernieuwd curriculum), en engageerden zich in de samenleving door ook de sociale en charitatieve instellingen van de oude kerk over te nemen en uit te bouwen, meestal samen met de wereldlijke overheid. Zo was ook de ‘hervormde kerk’ stevig in de samenleving verankerd.
Waar groepen mensen op nieuwe wijze het kerk-zijn wilde beleven zonder zich te verbinden met de heersende politiek, dan leidde dit tot botsingen, die vaak met geweld werd gesmoord. Verbanning (vrijwillig of gedwongen) was dan nog het minste kwaad. Zo zien we de christenen die het dogma van de Triniteit op grond van de bijbel niet meenden te kunnen onderschrijven (unitariërs, socinianen), eerst vluchten naar Polen (zestiende eeuw) om – als hun kerk ook daar verboden wordt – te vertrekken naar Holland en Transsylvanië (zeventiende eeuw), om tenslotte vooral in de Angelsaksische landen wortel te schieten (achttiende eeuw). Een groep Engelse calvinisten die zich – net als de rooms-katholieken – begin zeventiende eeuw niet kon vinden in de Anglicaanse staatskerk, trokken met een tussenstop in Holland als Pilgrim Fathers naar de Nieuwe Wereld. Een doopsgezinde groep, de Amish, leeft in datzelfde Amerika nog steeds in relatieve afscheiding alsof de tijd is stil blijven staan begin achttiende eeuw toen zij Zwitserland verlieten in de nasleep van een intern conflict binnen de doopsgezinde beweging aldaar. Als men niet vertrok (of niet vertrokken kon) dan kwamen de vrije geloofsgemeenschappen vaak door pressie vanuit het establishment (waartoe ook al snel de ‘hervormde kerken’ behoorden) in de marge terecht. Ze werden immers met alle middelen bestreden als gevaarlijke sekten (we kennen het mechanisme inmiddels), waardoor ze van de weeromstuit soms nog verder radicaliseerden, wat dan zeker hun ondergang betekende. We moeten niet onderschatten hoe groot de wanhoop was die veel doodgewone mensen in de greep had tot ver in de zestiende eeuw, gewoon omdat men geen millimeter ruimte kreeg om zelfs maar de persoonlijke zoektocht naar God voort te zetten, laat staan met een groep samen te komen. En als men dat toch deed, dan moest men leven met de dreiging van de marteldood, die ook nog eens verheerlijkt werd als het mooiste offer dat men Christus kon brengen. Je zou van minder de kluts kwijt raken. Naar mijn mening verklaart dit hoe het in ca. 1534 tot een uittocht kon komen uit de Nederduitse gebieden naar de Münster, de stad waar volgens een visionair man het Hemelse Jeruzalem zou neerdalen. Die profeet was natuurlijk ‘Elia’, ook al heette hij nu Melchior Hoffman, Hendrik Matthijs, of Jan Beukelszoon van Leiden. Had Jezus niet zelf gezegd dat Elia zou komen om zijn definitieve komst in glorie voor te bereiden. Terwijl de inwoners de stad ontvluchtten, stroomde van heinde en verre hoopvolle wanhopigen de stad, Zion noemden ze het, binnen in de veronderstelling dat ze de komst van Gods koninkrijk op aarde van dichtbij zouden meemaken. Het liep anders: De legermacht van de voor de gelegenheid geallieerde katholieke en lutherse vorsten maakte na een belegering korte metten met deze oprisping van apocalyptisch christendom: de metalen kooien waarin de lijken van de drie leiders ‘den volke werden getoond’ hangen nog steeds aan de kerktoren. Het is duidelijk: enkel die bewegingen die zich conformeerden aan de dominante religie (geborgd door de wereldlijke overheid), of zich heel stil hielden, konden de zestiende eeuw in Europa overleven. Een deel van de wederdopers slaagde hierin, omdat zij zich onder leiding van Menno Simons van assertieve protestanten transformeerden tot ‘stillen in den lande’, wereld-mijdende en pacifistische doopsgezinden. Ook als een esoterisch, half-geheim genootschap was er een overlevingskans. Het is trouwens niet te onderschatten hoeveel ‘oorlogsmoede’ (en dat bedoel ik zowel de reële oorlog als de strijd der theologen) mensen in mystieke speculaties rust vonden en dat geestelijk voedsel prefereerden boven het maal dat de officiële kerken hun voorzetten. U kunt hier denken aan de volgelingen van ‘profeten’ als David Joris en Hendrik Niclaes (ca. 1501-1580), die met zijn ‘huisgezin der liefde’ een poëtisch-mystieke stroming op poten zetten, die in de zestiende eeuw in de Nederduitse gebieden veel aanhang verwierf vooral in mercantiele kringen. Abraham Ortelius wordt ertoe gerekend, Christophe Plantin drukte zijn werken. Toen Niclaes zijn aanhangers strak hiërarchisch begon te organiseren, haakten sommige groepen af en gingen met een andere – minder pretentieuze profeet – verder. Zelfs de steile Vlaamse calvinist en dichter Pieter Datheen, geraakte op z’n oude dag nog zo onder de indruk van de boeken van David Joris en Hendrik Niclaes, dat hij zijn eigen militante optreden is gaan betreuren. Het leverde hem een tuchtprocedure op van de calvinistische kerk op. De beweging heeft het trouwens in Engeland tot ver in de zeventiende eeuw volgehouden. Daar staat ze bekend als The family of Love.
© Dick Wursten: fair use policy: d.w.z. alle gebruik toegestaan mits vermelding van de bron.