Sociale klassificatie per religie

The British Empire as ‘manufacturer of religions’: India

Met name de registratie van de Britse onderdanen in Brits India (dat toen het huidige India èn Pakistan en Bangladesh omvatte, u voelt ’m komen) is een veelzeggend, om niet te zeggen, omineus voorbeeld van de gevolgen van het klassificeren van groepen mensen volgens hun ‘religie’.1 Gewoon om belastingen te kunnen innen (een ‘census’ dus) moesten de ambtenaren de Indiërs classificeren. Niet makkelijk in een land dat bestaat uit tientallen, honderden staatjes (ja dat zijn we alweer vergeten: India bestaat niet. We zijn geobsedeerd door vereenvoudigingen, één-makende categorieën, zozeer zelfs dat we al heel snel geloven dat er altijd werkelijkheden aan beantwoorden). Die gebieden, regio’s, zijn onderling even divers als de Europese gebieden enkele honderden jaren geleden waren. Om te kunnen rubriceren wie bij welke groep hoorde, moest men de werkelijkheid vereenvoudigen: men stelde vast dat er her en der groepen waren die zich onderscheiden van de medebewoners doordat ze op een of andere manier door de islam waren beïnvloed. Ik zeg dat expres zo vaag, omdat die groepen onderling ook weer heel erg van elkaar verschilden, en heel vaak elkaar nauwelijks of zelfs helemaal niet als geloofsgenoten accepteerden. De actuele, reële, religieuze praktijken waren dus heel divers en heel vaak syncretistisch, dat wil zeggen sterk bepaald door de ‘Umwelt’ in een soms al eeuwenlang gezocht en constant bijgesteld evenwicht van deelname en onderscheiding. De ambtenaren wensten echter niet teveel hokjes te voorzien. Dus was het ‘moslim’ of ‘hindoe’. Dat die laatste categorie voorkomt in even veel kleuren als de regenboog en zelfs nauwelijks een zinvolle religieuze marker is, veeleer een etnische term is (‘die van India met hun vreemde zeden en gewoonten, waarvan ik niet zoveel begrijp’, zie het slot van hoofdstuk 2), kon de pret niet drukken. Men kon nu beginnen classificeren en het systeem op orde brengen. De basis van elke regering die macht wil uitoefenen. De grootst gemene deler (die eigenlijk dus heel zwak was als identiteitsvormer, persoonlijk en als groep) werd zo naar voren gehaald. Vanaf dat moment werden de inwoners van Brits India netjes aangeduid als ‘moslim’ of ‘hindoe’, beiden overigens types religie waar de brave Engelsman zich verder zo weinig mogelijk mee bemoeide, want hij was ‘christen’. De divisiveness en de gulzigheid van de religieuze identifier heeft vervolgens z’n werk gedaan. De religieuze component werd steeds doorslaggevender, de groepsvorming sterker, de pluraliteit nam af. Toen de ijzeren vuist van de kolonisator verzwakte, was de tweedeling van de samenleving volgens de eenvoudige ‘religieuze marker’ een feit. Een zwakke identiteitscomponent (moslim, of niet-moslim) was een sterke geworden. Ze kleefde de mensen nu aan. Religieuze leiders en hun ‘spokesmen’ hadden er wel voor gezorgd dat hun visie op wat ‘islam’ dan wel of niet was, duidelijk werd geëxpliciteerd. Via opvoeding en scholing werd de religieuze identifier meer en meer inherent en verarmde het kleurenpalet. Het werd monochroom. De moslims van Bengalen bijvoorbeeld, die veelal hindoenamen hadden en ‘God’ niet aanspraken met Allah maar met een Bengalees equivalent, begonnen hun kinderen ook Ahmed en Youssouf te noemen, en God aan te roepen als ‘Allah’. Taal is ook zo’n culturele identifier trouwens, die gemakkelijk met de religieuze kan samenvallen. Soit, de Britse standaardisering van de religieuze marker werd in het begin van de twintigste eeuw gekoppeld aan de oprichting van kieskringen (volgens religieuze affiliatie), waardoor de godsdienst ook een (partij-)politieke zaak werd. Voeg aan deze Britse categorisering volgens religieuze affiliatie toe dat er binnen de islam een reformbeweging op gang was gekomen, die ook naar standaardisering streefde en probeerde de religieuze identiteit nauwkeuriger te omschrijven (fundamentalistische tendens, ook een modern verschijnsel trouwens). Zij deed dit om zich beter te kunnen organiseren en te profileren in de laat-koloniale wereld en heeft het proces van maatschappij-ordening langs lijnen van religieuze toebehorigheid versterkt, om niet te zeggen ‘gekaapt’. IJverige moslims vonden dat het hoog tijd was om die halfslachtige en syncretistische moslims (men was ‘moslim’ zoals veel Vlamingen katholiek waren en zijn) eens tot ‘echte moslims’ te maken, terug hun religieuze roots te leren kennen. Zo formuleert men het dan, historisch misleidend, want waarheen men zegt terug te keren heeft nooit bestaan. De ‘zwakke culturele moslim-marker’ die dus heel goed mengde met andere locale culturele (al dan niet gedeeltelijk religieuze) markers, moest vervangen worden door een pure, zuiver religieuze marker. Voelt u het geweld dat in dit soort taal zit, het oordeel dat uitgesproken wordt over de godsdienstigheid van de ander, de druk die op de ‘cultuurmoslims’ (pejoratieve term, net als cultuurchristenen) wordt uitgeoefend. De religieuze marker is gulzig, ze slokt op, ze neemt af, ze heeft een totaliserende tendens. Samen met de Britse administratie als ‘manufacturer’ van de religieuze categorie als politiek element, werpt dit een schril licht op de wijze waarop deze Britse kolonie – ondanks intens verzet van mensen als Gandhi – in twee staten is uiteengevallen, gesegregeerd langs religieuze lijnen: de ‘Scheiding’ van 1947 (India en Pakistan-Bangladesh). Het menselijk lijden en de politieke ontwrichting die hiervan een gevolg is (een half miljoen doden, en tien tot twaalf miljoen ‘displaced persons’). Het sociale weefsel was volledig gescheurd en de gevolgen laten zich tot op vandaag voelen, niet in het minst in Pakistan.

Effect op de identiteitsconstructie

Dit voorbeeld (dat helaas met vele te vermeerderen is) moge dienen als waarschuwing. Religieuze markers gebruiken als sociale categorieën is niet ongevaarlijk. En dat we het zo klakkeloos doen, is eigenlijk onvergeeflijk gezien de geschiedenis. Dus, als we merken dat dit taalgebruik niet alleen onze perceptie van de werkelijkheid begint te bepalen, maar ook zelf werkelijkheid begint te creëren, dan wordt het tijd voor een pas op de plaats. En ik heb het gevoel dat dat moment nabij is. We zien overal ‘moslims’ en de woordvoerders die ons hun aanwezigheid in de wereld en in onze samenleving komen uitleggen zijn bijna altijd theologen (religieuze professionals). Als er ergens spanningen zijn met jongeren in concentratiewijken, worden religieuze leiders opgeroepen om het vuur te blussen. Waar zijn de sociologen, waar zijn de antropologen? En dan bedoel ik niet de mensen die de religieuze component wegverklaren door alle gedrag te herleiden tot socio-economische of socio-psychologische factoren, maar degenen die de religieuze component meenemen in hun analyse van algemeen menselijk gedrag. Geven we in dezen enkel de religieuzen het woord, dan zijn we bezig de ‘islam’ als identitymarker te versterken en moeten we niet raar staan te kijken dat van de weeromstuit voor veel mensen die godsdienstige component ook echt belangrijk gaat worden. Paradoxaal gezegd: Als je religieuze leiders erbij roept om een maatschappelijke brandhaard te blussen, werp je met het water ook olie op het vuur omdat je de religieuze identifier vrij spel geeft.

Dus: vanaf het moment dat we ‘ze’ (de facto een heel gedifferentieerde groep mensen met wie we van alles gemeen hebben en van wie we ons ook onderscheiden op een aantal punten, verschillend per persoon. Identiteit is altijd composiet) ‘moslims’ noemen, scheren we deze medeburgers niet alleen maar over één kam, maar zetten we ze buiten onze groep en nog wel middels de meest divisive identifier die er is, de religieuze. We pinnen ze vast op een godsdienst die de hunne misschien helemaal niet is (of die misschien helemaal nog niet zo doorslaggevend is voor hun zelfbeleving, gewoon een identifier naast andere). Zo gaat godsdienst meer en meer op het zelfbeeld wegen en zijn we in een vicieuze cirkel beland. De religieuze component gaat onze perceptie bepalen (self-fullfiling prophecy) en de tijd is niet meer veraf of andere groepen in de samenleving gaan hun identiteit voortaan ook weer meer religieus bepalen. Voor je het weet staan we weer als ‘moslims’ en ‘christenen’ tegenover elkaar. De impact van dit slordige gebruik van de religieuze marker is vooral groot bij migranten, omdat zij veel zaken waaraan ze hun identiteit ontleenden, hebben moeten achterlaten: beroep, collega’s, werk, huis, familie, stad, natie. Wat ze kunnen en wat ze zijn, wordt hier nauwelijks geapprecieerd (opleiding, beroep), waardoor ze zich onzeker voelen over ‘wie ze nu eigenlijk zijn’ en wat ze nog waard zijn. Ze moeten zichzelf a.h.w. heruitvinden. Door hen als ‘moslims’ aan te spreken, stuur je de constructie van hun identiteit in een religieuze richting. En dat is – het wordt eentonig, ik geef het toe – niet ongevaarlijk, juist omdat er hier inmiddels een hele batterij religieuze spokesmen klaar staat om hen te helpen dat gat in hun identiteit op te vullen. De luie gewoonte om mensen maar te benoemen volgens de godsdienst die we veronderstellen, werkt positief in op de praxis van die godsdienst. Bied je een werknemer de gelegenheid om het werk te onderbreken voor het dagelijks gebed, hij zal gaan overwegen het te doen, ook als hij er zelf nooit aan gedacht had dat hij op z’n werk ook zou kunnen/moeten/behoren te bidden. En voor je er erg in hebt, is er in je bedrijf een subgroep gevormd volgens religieuze demarcatielijnen. Allemaal op zich niet erg, maar niet persé bevorderlijk voor de saamhorigheid. En temidden van de religieuze professionals zijn de fundamentalistische het meest bevlogen. Zij staan klaar met hun politiek-religieuze construct (Salafisten bijv.) om het discours te kapen. Zij willen graag helpen om de zwakke religieuze marker (culturele identiteit), te versterken in de richting van een – wat zij noemen – echte  serieuze religieuze identiteit. En het gevoel weer ‘iemand’ te zijn (eigenwaarde) krijg je er gratis bij. Daarop zit ik niet te wachten, en ik vermoed veel van degenen die wij ‘moslims’ noemen ook niet. Denk nog eens terug aan de Berber in de ROMA en de Egyptische volleybalspeelsters. Alleen, bescherm jezelf daar maar eens tegen als je niet weet hoe het werkt. Je voelt je toch al schuldig dat je niet ‘vroom’ genoeg bent. Een mens is een beïnvloedbaar wezen. Daarom is het hoog tijd voor een algemene zindelijkheidstraining als het gaat over het gebruik van religieuze termen in het maatschappelijk debat. Dit krijgt een nog groter gewicht omdat onderwijl het debat over religie ook sterk is gejuridiseerd. Wie nog maar eventjes raakt aan iets dat door iemand als ‘religieus’ wordt beleefd of benoemd, wordt meteen met de ‘grondwettelijk verankerde vrijheid van godsdienst’ om de oren geslagen. Dit historisch gezien ongelooflijk belangrijke vrijheidsrecht (dat de mens beschermt tegen religieuze dwang en de kans geeft om met zijn religieuze talent zelf aan de slag te gaan) is immers hèt instrument bij uitstek geworden om allerlei prerogatieven te claimen die bij de eigen identiteit passen. Alleen al gemeten naar de wijze waarop het gebruikt wordt, lijkt dit grondrecht (afweerrecht) in haar tegendeel verkeerd. Het wordt heel gemakkelijk ingeroepen om intern religieuze regels een schijn van recht te geven. Dit hangt samen met het feit dat wij in de uitwerking van dit vrijheidsrecht het claimrecht voorrang hebben gegeven over het afweerrecht en m.i. niet voldoende hebben beseft dat freedom of religion enkel kan gewaarborgd blijven als er tegelijk ook ernst wordt gemaakt met een echt handsoff beleid, parallel aan de non-establishment clausule uit de Amerikaanse Bill of Rights.

Voetnoten

  1. Een uitgebreidere versie van deze paragraaf kunt u lezen op mijn weblog over godsdienstvrijheid.

Auteur: dwursten

theoloog, historicus, en inspecteur/pedagogisch begeleider voor het godsdienstonderwijs in Vlaanderen.

Der Aufbruch

Ich befahl mein Pferd aus dem Stall zu holen. Der Diener verstand mich nicht. Ich ging selbst in den Stall, sattelte mein Pferd und bestieg es. In der Ferne hörte ich eine Trompete blasen, ich fragte ihn, was das bedeutete. Er wusste nichts und hatte nichts gehört. Beim Tore hielt er mich auf und fragte: »Wohin reitet der Herr?« »Ich weiß es nicht«, sagte ich, »nur weg von hier, nur weg von hier. Immerfort weg von hier, nur so kann ich mein Ziel erreichen.« »Du kennst also dein Ziel«, fragte er. »Ja«, antwortete ich, »ich sagte es doch: ›Weg-von-hier‹ – das ist mein Ziel.« »Du hast keinen Eßvorrat mit«, sagte er. »Ich brauche keinen«, sagte ich, »die Reise ist so lang, daß ich verhungern muß, wenn ich auf dem Weg nichts bekomme. Kein Eßvorrat kann mich retten. Es ist ja zum Glück eine wahrhaft ungeheure Reise.«

Franz Kafka, Erzählungen aus dem Nachlaß (1904-1924)

[Der Aufbruch, met vertaling en kort commentaar]

Alors n’admettant plus d’autorité visible
Chacun fut de la foi, censé juge infaillible 
Et sans être approuvé par le clergé romain
 
Tout protestant fut pape, une Bible à la main.

Nicholas Boileau, Satire XII, sur l’équivoque

proeve van vertaling: 
Wanneer uitwendig gezag niet meer wordt geaccepteerd,
 
vindt elkeen zich qua geloof onfeilbaar en geleerd.
 
En zonder approbatie door de geestelijke stand
 
wordt elke protestant een paus met de bijbel in zijn hand
.

Over Scherpenheuvel een excurs in hoofdstuk 2, over hoe deze magische ‘eik’ tot een ‘Mariaburcht’ werd omgevormd. Afbeeldingen en korte historie in een aparte post.

diesseitig = op het aardse leven gericht

voor de Hollandse lezers: spijkers

Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. Mattheüs 18, vers 18

En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. 19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’  Mattheus 16:18-19

‘Onze Lieve Heer op zolder’ is de negentiende eeuwse naam van de schuilkerk die de rooms-katholieken in de zeventiende eeuw inrichtten op de zolder van een groot (gecombineerde) herenhuis aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Van binnen een kerk, van buiten niets bijzonders te zien.

In het Nederlands: ‘En Ik zal een plaats aanduiden voor mijn volk, voor Israel, en het planten, zodat het op zijn eigen plaats kan wonen, die ze nooit meer zullen moeten te verlaten.’

Philadelphia is ook de naam van een van de zeven gemeenten in Klein-Azië, waaraan de ‘engel van de Heer; een brief zendt in het visioen van de ziener van Patmos, beter bekend als ‘de openbaring aan Johannes’, of ‘de Apocalyps’. Van de zeven steden is Philadelphia de enige waarvan enkel goede punten naar voren worden gehaald.

“When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature’s God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.”

In de negentiende eeuw was dit nog een neutrale term, misschien gevoelsmatig eerder afgeleid van sequi (volgen) dan van secare (scheiden). Een correcte vertaling lijkt me ‘stroming’.

Aux États-Unis, lorsqu’un homme politique attaque une secte, ce n’est pas une raison pour que les partisans mêmes de cette secte ne le soutiennent pas; mais s’il attaque toutes les sectes ensemble, chacun le fuit, et il reste seul. Pendant que j’étais en Amérique, un témoin se présenta aux assises du comté de Chester (État de New York) et déclara qu’il ne croyait pas à l’existence de Dieu et à l’immortalité de l’âme. Le président refusa de recevoir son serment, attendu, dit-il, que le témoin avait détruit d’avance toute la foi qu’on pouvait ajouter à ses paroles. Les journaux rapportèrent le fait sans commentaire.

“J’ai dit plus haut que je considérais les mœurs comme l’une des grandes causes générales auxquelles on peut attribuer le maintien de la république démocratique aux États-Unis. J’entends ici l’expression de mœurs dans le sens qu’attachaient les Anciens au mot mores; non seulement je l’applique aux mœurs proprement dites, qu’on pourrait appeler les habitudes du cœur, mais aux différentes notions que possèdent les hommes, aux diverses opinions qui ont cours au milieu d’eux, et à l’ensemble des idées dont se forment les habitudes de l’esprit. Je comprends donc sous ce mot tout l’état moral et intellectuel d’un peuple.”

Al de Schrift is van God ingegeven en kan dienen tot onderricht, om fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven. Tweede brief van Paulus aan Timotheüs, hoofdstuk 3, vers 16

Eén van de header-images van het jubileumnummer van Vogue (125 jaar).
De verwijzing stond in Het Nieuwsblad van 3 april 2017

Peter Berger (1929-2017) was een invloedrijk godsdienstsocioloog. Zijn boek uit 1967 The Sacred Canopy vestigde zijn naam op dit terrein. In dit boek combineerde hij de secularisatiethese van Weber met zijn eigen visie op religies als ‘sociale constructies’. Al snel zag hij de blikvernauwing. In de jaren 1990 stelde hij dat Moderniteit leidt tot pluraliteit (als feit) op religieus terrein en dus tot de vaststelling dat men niet meer op dezelfde manier religieus kan zijn als vroeger, nl. vanzelfsprekend. Dit kan vervolgens zowel tot relativitering als tot fundamentalisering van het religieuze leiden. Secularisatie is dan een optie (Europa), maar geen dwingend gevolg.

Lees iets meer op deze post

“Pour connaître et juger une société, il faut arriver à sa substance profonde, au lien humain dont elle est faite et qui dépend des rapports juridiques sans doute, mais aussi des formes du travail, de la manière d’aimer, de vivre et de mourir.”

Merleau-Ponty, Humanisme et terreur, p. X

“Alors que tout dans la politique comme dans la connaissance montre que le règne d’une raison universelle est problématique, que la raison comme la liberté est à faire dans un monde qui n’y est pas prédestiné, ils préfèrent oublier l’expérience, laisser là la culture, et formuler solennellement comme des vérités vénérables les pauvretés qui conviennent à leur fatigue.” (Merleau-Ponty, humanisme et terreur, p. xxxvii-xxxviii) NB : Het is 1947.

“Men moet bij dit volk de tempels van hun afgoden volstrekt niet verwoesten, maar alleen de afgodsbeelden, die daarin zijn. Dan moet men wijwater gereed maken om de heiligdommen daarmee te besprengen, altaren bouwen en daarin relikwieën plaatsen. Want als deze tempels goed gebouwd zijn, moeten zij veranderd worden van cultusplaatsen der demonen tot de dienst van de ware God. Als dan het volk zelf ziet dat zijn tempels niet verwoest worden, kan het zijn dwaling van harte afleggen, de ware God erkennen en aanbidden en naar oude gewoonte samenkomen op de vertrouwde plaatsen … Want het is beslist onmogelijk, dat men voor hun grove zielen ineens alles afsnijdt, omdat immers hij, die de hoogste top wil beklimmen zich trapsgewijs, stap voor stap, maar niet met sprongen omhoogwerkt.”

(brief aan abt Melitto, opgenomen in Beda’s geschiedenis van Engeland).

Giles Képel, La Revanche de Dieu. Chrétiens, juifs et musulmans à la reconquête du monde (1991)

Meine Gesellschafft bestund auß vielerley Sort Leuten / da war ein D. Medicinae mit seinem Weib und 8. Kindern / ein Frantzos. Capitain / ein Niederteutscher Kuchenbecker / ein Apothecker / Glaßblaser / Maurer / Schmidt / Wagner / Schreiner / Küfer / Hutmacher / Schuster / Schneider / Gärtner / Bauern / Näderinnen / &c. in allem etlich und 80. Personen / ausser dem Schiffvolck. Solche nun sind nicht nur ihrem Alter (massen unsere älteste Frau 60. Jahr / das jüngste Kind aber nur 12. Wochen alt waren) und nunerwehnten Handthierung nach unterschieden / sondern auch so differenten Religionen und Wandels / daß ich die Schiff / welche sie anhero tragen / nicht unfüglich mit der Archen Noä vergleichen könte / wofern nicht mehr unreine / als reine (vernünfftige) Thier darinnen befindlich. Unter meinem Gesinde habe ich / die es mit der Römischen / mit der Lutherischen / mit der Calvinischen / mit der Widertäufferischen / und mit der Englischen Kirche halten / und nur einen Quäcker. (geciteerd bij Weaver, p. 303)

Deel 1: Religie, een genealogisch onderzoek

God is terug van (nooit) weggeweest. Daar is iedereen het over eens. Maar hoe je zijn presentie in het publieke domein nu moet duiden, is een andere zaak. Een lastige ook, omdat meer en meer mensen hun god willen dienen op een manier die andere mensen niet bevalt. In dit essay vragen ons waar dat toch vandaan komt, die ‘religieuze kwestie’, een genealogisch onderzoek naar religie dus.

https://dick.wursten.be/janleyerseffect.htm

Bij palmbomen legt men een zware steen in de kruin. Hierdoor groeien ze rechter omhoog en worden steviger. ‘Tegen de verdrukking in groeien’.

José de Acosta, Historie Naturael…
Titelpagina van de 2de druk van de Nederlandse vertaling (1624)


Olivier Roy (1949) is van de meest vooraanstaande kenners van de islam in Europa. Hij was jarenlang verbonden aan het Franse Centre National de la Recherche Scientifique. Voordien was hij adviseur van de Verenigde Naties inzake Afghanistan (1988) en in 1993-1994 werkzaam in Tadzjikistan voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zijn academische graad behaalde hij als filosoof en hij doctoreerde in de Perzische cultuur- en taalwetenschappen. Hij was onderzoeksdirecteur van het Centre National de la Recherche Scientifique in Frankrijk en is verbonden aan het European University Institute in Florence. In Frankrijk is hij een van de opinieleiders in het debat over de aanpak over het jihadisme. Hij vindt de religieuze component uiterste belangrijk om te begrijpen, maar stelt tegelijk dat ze ‘gekaapt’ wordt (via psycho-sociale mechanismen zeer verwant aan die van sektes) door de leiders van IS. Het geeft de extremisten de kans hun nihilisme te verkopen als een paradijsbelofte. Zowel ter bestrijding als ter voorkoming moet hier volgens hem met dit feit rekening worden gehouden. De in het eerste hoofdstuk genoemde Gilles Képel ziet dat heel anders.

Meer info over deze cantate vindt u hier.  Maar dit spoor hoeft u nu niet te vervolgen. In dit essay is Bach die musiceert in Weimar enkel een opstapje naar een verhaal over hoe de bevrijdingsgedachte (het ‘Exodus’ motief) de (kerk)geschiedenis van West-Europa heeft getekend.

Duits-Amerikaans theoloog (1886-1965). Volgens hem was religie de dieptedimensie van de menselijke cultuur en gaat het dus over God als mensen bezig zijn met wat hen ten diepste aanbelangt: The Ultimate Concern, The Ground of Being. Heidegger is nooit ver weg. In de drie delen van zijn Systematic theology (1951-1963; 3 dln.) zet hij  zijn theologische zijnsleer (ontologie) uiteen, waarbij hij theologie en filosofie ineenknoopt. In deel 1 brengt hij die essentiële en dus onoplosbare spanning op een drievoudige noemer: Freedom & Destiny, Dynamics & Form, Individiualisation & Participation. In die spanning moet een mens leven, het volhouden: The Human Predicament. En dat is goed, want beide polen hebben elkaar nodig. Zo wordt de mens wie hij is. Niet slecht gezien van Tillich.

Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijvenOok steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
(Fragment uit de zogeheten Bergrede van Jezus. Evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 5, verzen 13-16)

De ware dienst aan God (godsdienst, eredienst) wordt in het Nieuwe Testament door de apostel Paulus vergeleken met ‘het ware offer’. Zo wordt dus de ware religie een ‘Gode welgevallig offer’ (Romeinen 12) en dus een ‘welriekende reuk‘ in Gods neusgaten (Efeze 5). Hier de Schriftplaatsen:

Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. (Romeinen 12, 1). Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk(Efeziërs 5, 1-2)

Franz Daniel Pastorius (1651-ca. 1720) werd geboren in een welgestelde familie uit Sommerhausen. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Altdorf, Straatsburg en Jena. Hij begon een rechtspraktijk in Bad Windsheim. Na een conflict verhuisde hij naar Frankfurt am Main. In 1683 werd Pastorius de agent van een groep ondernemers uit Frankfurt (de ‘Saalhof-piëtisten’), om een stuk land in Pennsylvania te verwerven en klaar te maken voor verdere exploitatie. In opdracht van dze Frankfurter Land Compagnie reisde hij via Rotterdam naar London, nam een optie op 20.000 acres en vertrok. Eens in Philadelphia aangekomen, ontmoette hij William Penn en verwierf het grondgebied van wat ‘Germantown’ zou worden (nu een wijk in Philadelphia). Zelf hoog opgeleid (‘homo universalis’), werd hij al snel de burgervader van dit kleine settlement en zette zowel de civiele, juridische als educatieve infrastructuur op poten. Zijn brieven aan het thuisfront (Sichere Nachricht, Umständige Beschreibung) zijn bedoeld om immigranten te overtuigen, maar wijken af van het genre door hun tamelijk ‘eerlijke’ weergave van het leven aldaar. Ook de beschrijvingen van (autochthone) bevolking, landschap, cultuur, zijn nog steeds interessant. Pastorius’ naam is verder nog verbonden met de eerste petitie tegen de slavernij in 1688, gericht aan een vergadering van Quakers. Ook als dichter (Latijn) en als spreekwoordenverzamelaar (the Bee-hive) heeft hij een zekere naam.

meer in deze post, of op de Engelse wikipediapagina.

Referentie: de grondige en vernieuwende studie van John Weaver, Franz Daniel Pastorius and Transatlantic Culture: German Beginnings, Pennsylvania Conclusions (Potsdam, 2013). Zowel PDF als POD: https://www.pastorius.info/

OVERZICHT

(in dit verhaal – essay 3, the Great Migration – gaat het over de kleine strook aan de Noord-Westkust : Massachusetts):

Europese settlements in Noord-Amerika ca. 1650

INGEZOOMD:

New England settlements ca. 1640

De STEDEN waarvan sprake zijn rood-omcirkeld. Ook de namen van de autochtone bewoners staan erbij:

Salem, Boston, Providence, Plymouth

Overzichtskaart 1685 (Amsterdam, 1685, Visser-Schenk jr.) met de Nederlandse namen. Daaronder ingezoomd op Philadelphia (de eerste stad met een typisch Amerikaanse plattegrond). Grotere afbeeldingen op de aparte post: http://religie.wursten.be/kaart-van-de-nieuwe-wereld-1685/

 

 

Fascinerend is in dit opzicht de beroemde Mappamundi van Pierre Desceliers (1550). Cartografisch is deze top of the notch, maar de verklarende teksten zijn nog even legendarisch als de Middeleeuwse fantasiekaarten.

wereldkaart 1550 desceliers
Mappa Mundi van Pierre Desceliers (ca. 1550)

Voor meer info deze post

Europa en Amerika zitten nog aan elkaar vast

gastaldi forlani
Wereldkaart. Venetië, Forlani 1565 (naar Gastaldi 1546)

 

Europa en Amerika zijn gescheiden

Ortelius wereldkaart
Ortelius, Antwerpen 1570

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961).

Filosoof, in wiens denken de waarneming een fundamentele rol speelt in ons begrijpen van de wereld. Hij hoort dus bij de fenomenologische school (Husserl, Heidegger). Hij valt op doordat hij bewust het gesprek (ook kritisch) zoekt met de wetenschappen, en wel vooral met de psychologie. In een latere fase van zijn denken gaat de lichamelijkheid van de mens hierin een grote rol spelen. Volgens Merleau-Ponty is het lichaam namelijk het eerste en belangrijkste middel dat de mens heeft om de wereld te (ver)kennen. Hiermee slaat hij duidelijk een andere weg in dan de klassieke filosofische traditie, die het bewustzijn als vertrekpunt van kennis nemen. Deze nadruk op de lichamelijkheid (of breder: ‘het lichamelijk in de wereld zijn’) betekende dat Merleau-Ponty de fenomenologie eigenlijk verdiepte tot ze als het ware een indirecte ontologie werd. Zie hiervoor vooral zijn postuum gepubliceerde werken, Le Visible et l’invisible (1964) en L’Œil et l’esprit (1960).

further reading: het lemma in Stanford Encyclopedia of Philosophy