The British Empire as ‘manufacturer of religions’: India
Inhoudsopgave
Met name de registratie van de Britse onderdanen in Brits India (dat toen het huidige India èn Pakistan en Bangladesh omvatte, u voelt ’m komen) is een veelzeggend, om niet te zeggen, omineus voorbeeld van de gevolgen van het klassificeren van groepen mensen volgens hun ‘religie’.1 Gewoon om belastingen te kunnen innen (een ‘census’ dus) moesten de ambtenaren de Indiërs classificeren. Niet makkelijk in een land dat bestaat uit tientallen, honderden staatjes (ja dat zijn we alweer vergeten: India bestaat niet. We zijn geobsedeerd door vereenvoudigingen, één-makende categorieën, zozeer zelfs dat we al heel snel geloven dat er altijd werkelijkheden aan beantwoorden). Die gebieden, regio’s, zijn onderling even divers als de Europese gebieden enkele honderden jaren geleden waren. Om te kunnen rubriceren wie bij welke groep hoorde, moest men de werkelijkheid vereenvoudigen: men stelde vast dat er her en der groepen waren die zich onderscheiden van de medebewoners doordat ze op een of andere manier door de islam waren beïnvloed. Ik zeg dat expres zo vaag, omdat die groepen onderling ook weer heel erg van elkaar verschilden, en heel vaak elkaar nauwelijks of zelfs helemaal niet als geloofsgenoten accepteerden. De actuele, reële, religieuze praktijken waren dus heel divers en heel vaak syncretistisch, dat wil zeggen sterk bepaald door de ‘Umwelt’ in een soms al eeuwenlang gezocht en constant bijgesteld evenwicht van deelname en onderscheiding. De ambtenaren wensten echter niet teveel hokjes te voorzien. Dus was het ‘moslim’ of ‘hindoe’. Dat die laatste categorie voorkomt in even veel kleuren als de regenboog en zelfs nauwelijks een zinvolle religieuze marker is, veeleer een etnische term is (‘die van India met hun vreemde zeden en gewoonten, waarvan ik niet zoveel begrijp’, zie het slot van hoofdstuk 2), kon de pret niet drukken. Men kon nu beginnen classificeren en het systeem op orde brengen. De basis van elke regering die macht wil uitoefenen. De grootst gemene deler (die eigenlijk dus heel zwak was als identiteitsvormer, persoonlijk en als groep) werd zo naar voren gehaald. Vanaf dat moment werden de inwoners van Brits India netjes aangeduid als ‘moslim’ of ‘hindoe’, beiden overigens types religie waar de brave Engelsman zich verder zo weinig mogelijk mee bemoeide, want hij was ‘christen’. De divisiveness en de gulzigheid van de religieuze identifier heeft vervolgens z’n werk gedaan. De religieuze component werd steeds doorslaggevender, de groepsvorming sterker, de pluraliteit nam af. Toen de ijzeren vuist van de kolonisator verzwakte, was de tweedeling van de samenleving volgens de eenvoudige ‘religieuze marker’ een feit. Een zwakke identiteitscomponent (moslim, of niet-moslim) was een sterke geworden. Ze kleefde de mensen nu aan. Religieuze leiders en hun ‘spokesmen’ hadden er wel voor gezorgd dat hun visie op wat ‘islam’ dan wel of niet was, duidelijk werd geëxpliciteerd. Via opvoeding en scholing werd de religieuze identifier meer en meer inherent en verarmde het kleurenpalet. Het werd monochroom. De moslims van Bengalen bijvoorbeeld, die veelal hindoenamen hadden en ‘God’ niet aanspraken met Allah maar met een Bengalees equivalent, begonnen hun kinderen ook Ahmed en Youssouf te noemen, en God aan te roepen als ‘Allah’. Taal is ook zo’n culturele identifier trouwens, die gemakkelijk met de religieuze kan samenvallen. Soit, de Britse standaardisering van de religieuze marker werd in het begin van de twintigste eeuw gekoppeld aan de oprichting van kieskringen (volgens religieuze affiliatie), waardoor de godsdienst ook een (partij-)politieke zaak werd. Voeg aan deze Britse categorisering volgens religieuze affiliatie toe dat er binnen de islam een reformbeweging op gang was gekomen, die ook naar standaardisering streefde en probeerde de religieuze identiteit nauwkeuriger te omschrijven (fundamentalistische tendens, ook een modern verschijnsel trouwens). Zij deed dit om zich beter te kunnen organiseren en te profileren in de laat-koloniale wereld en heeft het proces van maatschappij-ordening langs lijnen van religieuze toebehorigheid versterkt, om niet te zeggen ‘gekaapt’. IJverige moslims vonden dat het hoog tijd was om die halfslachtige en syncretistische moslims (men was ‘moslim’ zoals veel Vlamingen katholiek waren en zijn) eens tot ‘echte moslims’ te maken, terug hun religieuze roots te leren kennen. Zo formuleert men het dan, historisch misleidend, want waarheen men zegt terug te keren heeft nooit bestaan. De ‘zwakke culturele moslim-marker’ die dus heel goed mengde met andere locale culturele (al dan niet gedeeltelijk religieuze) markers, moest vervangen worden door een pure, zuiver religieuze marker. Voelt u het geweld dat in dit soort taal zit, het oordeel dat uitgesproken wordt over de godsdienstigheid van de ander, de druk die op de ‘cultuurmoslims’ (pejoratieve term, net als cultuurchristenen) wordt uitgeoefend. De religieuze marker is gulzig, ze slokt op, ze neemt af, ze heeft een totaliserende tendens. Samen met de Britse administratie als ‘manufacturer’ van de religieuze categorie als politiek element, werpt dit een schril licht op de wijze waarop deze Britse kolonie – ondanks intens verzet van mensen als Gandhi – in twee staten is uiteengevallen, gesegregeerd langs religieuze lijnen: de ‘Scheiding’ van 1947 (India en Pakistan-Bangladesh). Het menselijk lijden en de politieke ontwrichting die hiervan een gevolg is (een half miljoen doden, en tien tot twaalf miljoen ‘displaced persons’). Het sociale weefsel was volledig gescheurd en de gevolgen laten zich tot op vandaag voelen, niet in het minst in Pakistan.
Effect op de identiteitsconstructie
Dit voorbeeld (dat helaas met vele te vermeerderen is) moge dienen als waarschuwing. Religieuze markers gebruiken als sociale categorieën is niet ongevaarlijk. En dat we het zo klakkeloos doen, is eigenlijk onvergeeflijk gezien de geschiedenis. Dus, als we merken dat dit taalgebruik niet alleen onze perceptie van de werkelijkheid begint te bepalen, maar ook zelf werkelijkheid begint te creëren, dan wordt het tijd voor een pas op de plaats. En ik heb het gevoel dat dat moment nabij is. We zien overal ‘moslims’ en de woordvoerders die ons hun aanwezigheid in de wereld en in onze samenleving komen uitleggen zijn bijna altijd theologen (religieuze professionals). Als er ergens spanningen zijn met jongeren in concentratiewijken, worden religieuze leiders opgeroepen om het vuur te blussen. Waar zijn de sociologen, waar zijn de antropologen? En dan bedoel ik niet de mensen die de religieuze component wegverklaren door alle gedrag te herleiden tot socio-economische of socio-psychologische factoren, maar degenen die de religieuze component meenemen in hun analyse van algemeen menselijk gedrag. Geven we in dezen enkel de religieuzen het woord, dan zijn we bezig de ‘islam’ als identitymarker te versterken en moeten we niet raar staan te kijken dat van de weeromstuit voor veel mensen die godsdienstige component ook echt belangrijk gaat worden. Paradoxaal gezegd: Als je religieuze leiders erbij roept om een maatschappelijke brandhaard te blussen, werp je met het water ook olie op het vuur omdat je de religieuze identifier vrij spel geeft.
Dus: vanaf het moment dat we ‘ze’ (de facto een heel gedifferentieerde groep mensen met wie we van alles gemeen hebben en van wie we ons ook onderscheiden op een aantal punten, verschillend per persoon. Identiteit is altijd composiet) ‘moslims’ noemen, scheren we deze medeburgers niet alleen maar over één kam, maar zetten we ze buiten onze groep en nog wel middels de meest divisive identifier die er is, de religieuze. We pinnen ze vast op een godsdienst die de hunne misschien helemaal niet is (of die misschien helemaal nog niet zo doorslaggevend is voor hun zelfbeleving, gewoon een identifier naast andere). Zo gaat godsdienst meer en meer op het zelfbeeld wegen en zijn we in een vicieuze cirkel beland. De religieuze component gaat onze perceptie bepalen (self-fullfiling prophecy) en de tijd is niet meer veraf of andere groepen in de samenleving gaan hun identiteit voortaan ook weer meer religieus bepalen. Voor je het weet staan we weer als ‘moslims’ en ‘christenen’ tegenover elkaar. De impact van dit slordige gebruik van de religieuze marker is vooral groot bij migranten, omdat zij veel zaken waaraan ze hun identiteit ontleenden, hebben moeten achterlaten: beroep, collega’s, werk, huis, familie, stad, natie. Wat ze kunnen en wat ze zijn, wordt hier nauwelijks geapprecieerd (opleiding, beroep), waardoor ze zich onzeker voelen over ‘wie ze nu eigenlijk zijn’ en wat ze nog waard zijn. Ze moeten zichzelf a.h.w. heruitvinden. Door hen als ‘moslims’ aan te spreken, stuur je de constructie van hun identiteit in een religieuze richting. En dat is – het wordt eentonig, ik geef het toe – niet ongevaarlijk, juist omdat er hier inmiddels een hele batterij religieuze spokesmen klaar staat om hen te helpen dat gat in hun identiteit op te vullen. De luie gewoonte om mensen maar te benoemen volgens de godsdienst die we veronderstellen, werkt positief in op de praxis van die godsdienst. Bied je een werknemer de gelegenheid om het werk te onderbreken voor het dagelijks gebed, hij zal gaan overwegen het te doen, ook als hij er zelf nooit aan gedacht had dat hij op z’n werk ook zou kunnen/moeten/behoren te bidden. En voor je er erg in hebt, is er in je bedrijf een subgroep gevormd volgens religieuze demarcatielijnen. Allemaal op zich niet erg, maar niet persé bevorderlijk voor de saamhorigheid. En temidden van de religieuze professionals zijn de fundamentalistische het meest bevlogen. Zij staan klaar met hun politiek-religieuze construct (Salafisten bijv.) om het discours te kapen. Zij willen graag helpen om de zwakke religieuze marker (culturele identiteit), te versterken in de richting van een – wat zij noemen – echte serieuze religieuze identiteit. En het gevoel weer ‘iemand’ te zijn (eigenwaarde) krijg je er gratis bij. Daarop zit ik niet te wachten, en ik vermoed veel van degenen die wij ‘moslims’ noemen ook niet. Denk nog eens terug aan de Berber in de ROMA en de Egyptische volleybalspeelsters. Alleen, bescherm jezelf daar maar eens tegen als je niet weet hoe het werkt. Je voelt je toch al schuldig dat je niet ‘vroom’ genoeg bent. Een mens is een beïnvloedbaar wezen. Daarom is het hoog tijd voor een algemene zindelijkheidstraining als het gaat over het gebruik van religieuze termen in het maatschappelijk debat. Dit krijgt een nog groter gewicht omdat onderwijl het debat over religie ook sterk is gejuridiseerd. Wie nog maar eventjes raakt aan iets dat door iemand als ‘religieus’ wordt beleefd of benoemd, wordt meteen met de ‘grondwettelijk verankerde vrijheid van godsdienst’ om de oren geslagen. Dit historisch gezien ongelooflijk belangrijke vrijheidsrecht (dat de mens beschermt tegen religieuze dwang en de kans geeft om met zijn religieuze talent zelf aan de slag te gaan) is immers hèt instrument bij uitstek geworden om allerlei prerogatieven te claimen die bij de eigen identiteit passen. Alleen al gemeten naar de wijze waarop het gebruikt wordt, lijkt dit grondrecht (afweerrecht) in haar tegendeel verkeerd. Het wordt heel gemakkelijk ingeroepen om intern religieuze regels een schijn van recht te geven. Dit hangt samen met het feit dat wij in de uitwerking van dit vrijheidsrecht het claimrecht voorrang hebben gegeven over het afweerrecht en m.i. niet voldoende hebben beseft dat freedom of religion enkel kan gewaarborgd blijven als er tegelijk ook ernst wordt gemaakt met een echt handsoff beleid, parallel aan de non-establishment clausule uit de Amerikaanse Bill of Rights.
Voetnoten
- Een uitgebreidere versie van deze paragraaf kunt u lezen op mijn weblog over godsdienstvrijheid.