Om te verstaan waar het mensenrecht ‘vrijheid van godsdienst’ eigenlijk over gaat (NB: nìet over het recht om je godsdienst altijd en overal en publique te mogen uitdragen, that is not the issue) moeten we nogmaals terug in de tijd. De mens is nu eenmaal een door-en-door historisch wezen en de epifenomenen die hij creëert (cultuur, religie, samenleving) zijn dat dus ook. Alleen via deze genealogische weg kun je erachter proberen te komen waar het eigenlijk om te doen is/was.
Welnu: Het recht op vrijheid van godsdienst stamt uit de tijd toen godsdienst nog alom tegenwoordig was, overal en nergens, onvermijdelijk en almachtig. Meteen voel je aan dat dat (vrijheids)recht eerst en vooral een zaak is van ‘verlost te worden van de druk die een alomtegenwoordig door de staatsmacht geschraagd religieus instituut uitoefent op een mens (of een groep mensen).’
Het is dan ook in kringen van vervolgde minderheidsgroepen dat op een bepaald moment het besef zich doorzette dat ostracisme maatschappelijk niet goed is, voor niemand. Daar begon de idee wortel te schieten dat de religieuze kwestie misschien ‘anders’ moest worden opgelost dan via een verbond van ‘kerk en staat’, al dan niet pluraal. De gedachte aan een Wall of separation werd geboren. Het element van bevrijding (t.t.z. uit de macht van een overheersend religieus instituut dat zich via de omweg van staatssteun overal mee moeit, the established religion) is mijns inziens dus essentieel om de geest van het recht op godsdienstvrijheid te vatten en in de toekomst te voorkomen dat de letter van de wet de geest verstikt.
U voelt al hoe paradoxaal het mensenrecht op ‘vrijheid van godsdienst’ eigenlijk is. Religieuze instituten beroepen zich erop (terwijl het uitgevonden is om hun macht in te perken). Fundamentalisten beroepen zich erop (om andersdenkenden/gelovigen te kunnen af-waarderen) etc.