Inhoudsopgave
Eindelijk: vrijheid van (de) godsdienst
De reis langs deze drie steden in New England maakt enkele zaken heel duidelijk, die fundamenteel zijn gebleken in de verdere ontwikkeling van de godsdienstvrijheid, niet alleen in Amerika, maar ook in Europa. Voor ik die ontwikkeling kort schets en terugkeer naar Europa (en de draad oppik waar die is blijven liggen aan het einde van deel 1) wil ik de resultaten van het onderzoek samenvatten en een voorschot nemen op het belang ervan voor de vraag hoe religie het best een plaats krijgt in een samenleving die gebaseerd is op ‘wetten’. Het is immers duidelijk dat in het mijnenveld van met elkaar concurrerende religieuze stromingen enkel een ‘juridische regeling’ voor de nodige bescherming kan zorgen. Het is dan natuurlijk wel zaak dat dat correct gebeurt, dat wil zeggen dat de wetten die hiervoor gemaakt worden passen bij het onderwerp dat ze willen reguleren, liefst zowel effectief als fair. Onze stedentrip maakte ons deelgenoot van drie etappes in dat experiment. Het ‘heilige experiment’ betrof met name de regulering van een religieuze variant van het christendom, de protestants-christelijke. Dat bepaalt natuurlijk ook de opties die men kon bedenken. Men was bezig om de spanningen binnen de protestantse variant van religie te regelen. Zoals uiteengezet aan het eind van deel 2 ligt het zwaartepunt van het protestantse religiebegrip in de juiste formulering van de ‘set of beliefs’. Dat is het doorslaggevende kenmerk van de ‘ware kerk’. De definitie van de ‘set of beliefs’ is daarbinnen nauw verbonden met de interpretatie van het heilige boek. Dit is zozeer het geval dat ik ongemerkt ook steeds vaker ben gaan spreken over het ‘geloof’ (geloofsopvattingen, gevlucht omwille van hun geloof etc..) in plaats van over de ‘godsdienst’. Het taalveld waarin we in dit hoofdstuk terechtkwamen weerspiegelde dat. En dan heb ik de echte theologentaal er nog bijna helemaal uit gefilterd. Had ik die ook laten staan dan zou dit stuk overgekomen zijn als abracadabra, enkel leesbaar voor theologen en schriftgeleerden. Een schadelijk neveneffect zou dan zijn geweest dat er geen herkenning tot stand zou zijn gekomen tussen veel van u en de personen die de revue zijn gepasseerd. Nu hopelijk wel. Zo vreemd zijn zij niet, die mensen van toen.
Religieuze instituten zijn tegen
Verschil van mening over de ‘set of beliefs’ leidde onherroepelijk tot kerkscheuringen, omdat een eenmaal ‘gevestigde kerk’ bleef vasthouden aan haar organisatiemonopolie en dit ook kon afdwingen met behulp van de staatsmacht. Dissenters vlogen er na verloop van tijd dus onherroepelijk uit. Zij hergroepeerden zich vervolgens vaak – maar niet altijd – en beschouwden zichzelf dan als de verschijningsvorm van de ‘ware kerk’. De repeterende breuk die dit opleverde is naar ik hoop (vrees) duidelijk geworden. Ze kwam pas tot stilstand toen ze niet verder kon, d.w.z. bij het geloof van de enkeling. Geloof (religie) is hiermee in de protestantse traditie definitief een individuele en persoonlijke zaak geworden. Ze staat geregeld op gespannen voet met het instituut dat dat geloof (of een andere versie daarvan) officieel representeert, ook het eigen instituut. Het belang van deze vaststelling is niet licht te overschatten. De eerste en hevigste tegenstander van godsdienstvrijheid is het instituut van de gevestigde godsdienst, ‘de kerk’ dus in de christelijke religie. Manifestaties van de religieuze impuls die te zeer afweken van het officiële discours krijgen dus gegarandeerd problemen met de officiële vertegenwoordigers van de gevestigde kerk: Luther botste op de rooms-katholieke kerk; De wederdopers, de geestdrijvers (pejoratieve verzamelnaam voor degenen die meer verwachten van een innerlijke dan van leerstellige vernieuwing) en al die andere, nu soms vergeten, stromingen die er geweest zijn in de zestiende eeuw, kregen te maken met repressie van de rooms-katholieke, de lutherse (en later gereformeerde/hervormde) kerken. Die parkeerden zelfs soms tijdelijk hun onderlinge geschillen om deze vreselijke ‘ketterijen’ in de kiem te smoren. Vraag maar de ‘dopers’ en niet alleen die ene keer toen ze in Münster uit pure wanhoop het koninkrijk Gods dan maar uitriepen. Kortom elke stroming die niet mainstream is , wordt het eerste slachtoffer van de intolerantie die inherent is aan geïnstitutionaliseerde religie.
Enkelingen hebben er baat bij
Binnen de protestantse wereld, waar de leerstellige visie op religie dominant was, kan dus ‘de weg naar binnen’ die bij de individualisering van het geloof past, een opening creëren voor religieuze tolerantie. Op zich zou je dat niet verwachten. In eerste instantie leidt de personalisering van het geloof namelijk tot een toename van het gewicht van de ‘religieuze kwestie’ en dus tot een verharding van de standpunten. Er is immers maar één waarheid. Onvoorstelbaar hevig waren de debatten in de protestantse wereld, en de pamfletten die over en weer gingen, waren populistisch: diabolisering alom. Religie bepaalt niet meer alleen de gemeenschap (groepsidentiteit, Middeleeuwse kerk, waar je je nog tamelijk anoniem in kunt voegen), maar ook en vooral de persoonlijke identiteit. De ‘naam-christen’ (nominaal lid zijn van een kerk, maar er verder niet veel mee/aan doen) wordt een scheldwoord. Hierdoor neemt de religieuze spanning dus toe. We zagen het in Engeland gebeuren. Het wordt een zaak van levensbelang voor individuen of ze wel op de juiste wijze God dienen. Men heeft er gevangenschap en (vrijwillige) ballingschap voor over. Deze hoog opgedreven religieuze spanning leidde tot het experiment van de Puriteinen om het zondige Engeland te verlaten en elders een ‘heilige stad’ te stichten. Dit experiment joeg de religieuze spanning echter zozeer de hoogte in, dat de hele zaak in het gezicht van de experimenteerders ontplofte. Uit die explosie zagen wij dan eenlingen naar voren treden, die zich er tenslotte tevreden mee stelden dat ze niet gehinderd zouden worden in hun religie en die – daarom – anderen hetzelfde toestonden, ookal was hun diepste overtuiging een andere. Deze enkelingen vormden meestal hun eigen alternatieve ware kerk, sommigen lieten echter het begrip ‘kerk’ helemaal los. In de Nieuwe Wereld was hiervan Roger Williams een eerste voorbeeld. In afwachting dat God zelf z’n zaakjes zou regelen, en dus ook zijn ‘schaapjes zal verzamelen’ op zijn wijze en zijn tijd, laat hij iedereen in Providence vrij wat z’n diepste innerlijke overtuigingen betreft vrij. En – belangrijke toevoeging – hij geeft ze het recht om zich rond die innerlijke overtuiging al dan niet te organiseren. De burgerlijke overheid mag zich daar niet meer in moeien: a wall of separation. In Engeland zien we de ‘seekers’ éénzelfde afwachtende houding aannemen. Ook daar begint het ‘binnen in de mens’ te gloeien. Hoewel de kerkelijke en politieke machthebbers ook daar alles in het werk stelden dit innerlijk licht zo snel mogelijk te doven, krijgen ze de tegenbeweging niet onder controle. Binnen de ‘Society of Friends’ is het innerlijk de plek waar het gebeurt. In Pennsylvania krijgt die ziel grondwettelijke bescherming. De overheid mag er niet aan raken. De verder vormgeving is pragmatisch en wordt door de inhoud bepaald. Over de waarheidsvraag wordt onderwijl nog steeds even hevig verder gedebatteerd, ook door de Quakers, maar het lijkt erop dat mensen die hierover van mening verschillen en tegelijk erkennen dat hier met externe middelen toch niets bereikt kan worden, er wel vrijheid van godsdienst mogelijk is. Een conditio sine qua non voor deze vorm van tolerantie is dat de overheid zich volkomen afzijdig houdt.