Confessionalisering

Alle institutionele, d.w.z. ‘kerk-achtige’, protestantse survivors (heel veel hervormingsinitiatieven zijn doodgebloed – of afgemaakt door de instituten; alleen zij die een organisatiestructuur wisten uit te bouwen hebben de enorme politiek-religieuze veldslag overleefd) zijn in de loop van de zestiende eeuw – net als de katholieke kerk voordien – nauw verbonden geraakt met de wereldlijke overheid. De ‘Lutherse kerk’ eigenlijk meteen al, de ‘calvinistische’ vanuit het verzet met zowel geslaagde als mislukte coups. Het gevolg: ze werden de officiële staatskerk of kregen de positie van geprivilegieerde religie (NB: dat is de situatie in de Republiek der Verenigde Nederlanden).

Confessionalisering (16de-17de eeuw): constructie van een groepsidentiteit

Al deze kerken hebben een inwendige structurering uitgebouwd (kerkorde), en daar hoorde een ‘verbindend verhaal’ bij: een religieuze groepsidentiteit. Hiervoor hebben theologen in de zestiende eeuw overuren geklopt. Ze probeerden min of meer consistente sets of beliefs uit te werken, vaak samengevat in belijdenisgeschriften, ‘confessies’ (voor de duidelijkheid, dat heeft niets met de ‘confessie’ als schuldbelijdenis te maken, maar duidt op het openlijk uitspreken van dat waarin je gelooft). De eerste is de confessie van Augsburg uit 1530, waarmee de Luthers gezinde vorsten hun leenheer, keizer Karel V, probeerden te overtuigen dat het ‘christelijk gezien in orde was’ en hij ze dus de volmacht kon geven om zelf de inrichting van de eredienst in hun regio te bepalen. Een zeer belangrijke is ook de Confessio Belgica (1561), waarmee de Doornikse predikant, Guy de Brès, koning Filips II van iets soortgelijks probeerde te overtuigen, maar dan met betrekking tot de ondergrondse geloofsgemeenschappen in de Nederlanden. Ook is er veel organisatorisch en juridisch vernuft aan te pas gekomen om de nieuwe kerkstructuur op te bouwen en uit te bouwen. Tenslotte is een niet te onderschatten culturele inspanning gepleegd om de eredienst opnieuw vorm te geven na de afschaffing van de ‘paapse mis’. De bijbel werd vertaald, de liturgie gezuiverd of zelfs from scratch heropgebouwd, gebeden zijn geschreven, liederen gedicht, preekroosters en preekschetsen samengesteld (postillen), en niet te vergeten: muziek gecomponeerd om ook de kerkgangers actief te laten deelnemen aan de liturgie. Ook hier is – het zal u niet verbazen na het bovenstaande – verscheidenheid troef. Protestantse geloofsgemeenschappen kunnen qua kerkorganisatie variëren van een bisschoppelijk systeem tot een quasi ‘platte organisatie’ (proto-democratisch), en alles ertussen in. Qua liturgie gaat het van extreme soberheid (Zwingli las en becommentarieerde enkel de bijbeltekst en verder bad men in stilte, en dat was het) tot alles erop en eraan zoals in de Lutherse en Anglicaanse kerken meestal het geval was, en ook hier alles ertussen in. Het beroep op de bijbel kenmerkt alle protestantse confessies, kerkordes en liturgievormen en iedere protestantse theoloog zal er een erezaak van maken om de compromissen met de cultuur en de akkoorden met de politiek (dan wel de ‘opstand tegen de vorsten’, afhankelijk van de reële situatie) voor te stellen als – op z’n minst – bijbels verantwoord. Confirmation bias is theologen en kerkleiders bepaald niet vreemd.

Terwijl ze hiermee bezig waren, kwam een nieuw probleem aan het licht. Hoezeer men elkaar ook vond in de afwijzing van de rooms-katholieke optie (dat was gemakkelijk, dat was de duivel, de antichrist), de onderlinge samenwerking wilde maar niet van de grond komen. De verschillende protestantse ‘nieuwbouwprojecten’ verdroegen elkaar nauwelijks. Ook voor de zich settelende kerken was het vanzelfsprekend dat er maar één kerk mogelijk was. Dus moesten ze het met de andere zich settelende kerken eens worden, in elk geval over de kernzaken. Maar als het over de definitie daarvan gaat (te beginnen bij de bepaling wat een kernzaak is, en wat niet), krijgen ze de verschilpunten niet opgelost, ook niet door gezamenlijke bijbelstudie. Integendeel zelfs. De nieuwe religieuze identiteiten in de zestiende eeuw worden zodoende niet alleen geconstrueerd in oppositie tot de rooms-katholieke kerk, maar ook tegen elkaar afgezet. Met alle gevolgen van dien. Niet alleen de breuk met Rome blijkt repeterend, ook het geweld dat erbij hoort (de afwijzing van de ander als ‘ketter’) plant zich voort in de volgende breuken. Werden in 1523 twee monniken van het Augustijner klooster te Antwerpen, confraters van Luther, te Brussel verbrand onder het toeziend oog van de keizerlijke inquisiteur Frans van der Hulst, in 1525 werden de eerste ‘wederdopers’ te Zürich verzopen in de rivier onder het toeziend oog van Zwingli, die enkele jaren voordien de stadsraad had overtuigd om de openbare eredienst aldaar te hervormen naar het model dat hij had uitgewerkt op grond van de bijbel. En daarin was volgens hem voor de ‘wederdopers’ (zelf noemden zij zich natuurlijk niet zo, want zij waren van mening dat de kinderdoop geen echte doop was. Zij noemden zich gewoon ‘christenen’) geen plaats. Het is hier niet de plaats om de verdere geschiedenis te verhalen, maar ze is niet erg verheffend. Tegen het einde van de zestiende eeuw zijn veel Lutherse theologen meer bezig met het bestrijden van de ‘calvinisten’ dan met Rome. De rabies theologorum (de waanzinnige verbeten strijd tussen theologen om ‘wie er gelijk heeft’) valt niet te onderschatten en heeft vele slachtoffers gemaakt, al moet gezegd dat de gevestigde protestantse kerken al vrij snel zich hebben beperkt tot de strijd met het geestelijk zwaard, het woord. De klappen kwamen nochtans hard aan.

De constructie van mutually exclusive religious identities

Door het naar voren halen van het ‘Schriftprincipe’ is de religieuze kwestie dus niet eens en voorgoed geregeld (zoals de bedoeling was), maar wordt juist een levensgrote vraag: Wie kan er eigenlijk nog met enig gezag volhouden dat hij echt namens God spreekt (en zijn kerk dus de ware kerk de Heren is), als het maar niet lukt om de bijbel eenduidig en overtuigend aan zijn kant te krijgen. Natuurlijk is iedereen er van overtuigd dat hij de bijbel aan z’n kant heeft, maar voor een buitenstaander is het moeilijk om in de kakofonie van de met elkaar competerende visies op ‘het christendom’ een cantus firmus te horen die zich onwederstandelijk opdringt. Door alles op de bijbel te zetten, heeft Luther met vuur gespeeld. Met de Reformatie neemt de religieuze chaos in Europa alleen maar toe, met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Als the body of Christ uiteenvalt, dan ook de body social en de body politic. De kerkelijke breuk vertaalt zich automatisch in een maatschappelijke en politieke breuk. Er moeten nieuwe samenlevingen worden gesmeed, nieuwe grenzen getrokken worden in Europa en door de enorme hoeveelheid energie en emotie die er in de debatten is gestoken, kunnen die grenzen uiteindelijk alleen nog maar langs confessionele lijnen getrokken worden. Het feit dat de onderhandelaars bij de Vrede van Westfalen/Münster soms moesten pendelen tussen de vertegenwoordigers van de strijdende partijen omdat die niet met elkaar aan tafel wilden zitten, zegt genoeg.

Door dit conflict zijn niet alleen nieuwe kerken ontstaan (het meervoud alleen al is onverdraaglijk voor een zestiende eeuwer), ook de moederkerk is er door veranderd. Ze begon orde op zaken te stellen in eigen huis. Vanaf 1545 tot 1563 kwamen de bisschoppen onder leiding van de paus met tussenpozen samen in Trente. Alles moest op punt gesteld worden, de leer, de kerkorde en de geloofspraktijk. Was de katholieke kerk prae-Luther een bont geheel geweest, vooral gericht op een communale vorm van beleving, eerder gekenmerkt door een gedeelde praxis dan door een welomschreven leer, dan kon men door de manier waarop Luther dit geheel ‘in vraag’ had gesteld, ook hier niet meer heen om een precieze definitie van de leer. De kerk is na Trente wezenlijk een ander soort religieus instituut dan ze prae-Luther was. Ze was eeuwenlang op organische wijze meegegroeid en dus vergroeid met de West-Europese cultuur. Leerstellige beslissingen werden in de kerk voordien enkel genomen als het moest. Het ging om het gedeelde leven. Qua inrichting en sfeer werd ze – prae-Luther – gekenmerkt door een bijna even grote diversiteit als de culturen waarmee ze verweven was. De rooms-katholieke kerken in Frankrijk, Engeland en Bohemen lijken vandaag veel meer op elkaar dan in de Middeleeuwen. In Bohemen kon je aan het eind van de vijftiende eeuw als leek bijvoorbeeld communiceren onder twee gedaanten (met brood en wijn), een toegeving die de paus had moeten doen, wilde hij in de nasleep van de verbranding van Johannes Hus, niet alle Bohemers kwijt raken. Ook over het priesterhuwelijk werd nog gediscussieerd en de leer van de transsubstantiatie was wel vastgelegd, maar nog niet als dogma uitgevaardigd. De reeds vaker genoemde Cajetanus had nog rustig opgeschreven in één van zijn boeken, dat die leer in elk geval niet in het evangelie te vinden was. Als reactie op Luther’s vragen (dus binnen zijn framing of the question) kiest het concilie nu radicaal voor duidelijkheid, eenheid en eenvormigheid, centralisatie van het gezag en uniformering van de rite. Juist omdat de paus zo massief aangevallen werd door de protestanten, groeide hij uit tot het symbool van de katholieke kerk. Hij werd het symbool van de eenheid, wat hij voordien bepaald nìet was. Het is ook op dit concilie dat zijn absolute leergezag voor het eerst wordt gestipuleerd. Zijn onfeilbaarheid nog niet, maar je voelt het al komen. Hij is de enige die definitief de bijbel kan uitleggen. De kritiek vanuit protestantse hoek op de bijbel en vooral op de vele gebreken in de vertaling van Hieronymus die de kerk als standaard gebruikte, de Vulgaat, leidde ertoe dat men op de valreep (laatste zitting in 1563) toch nog besloot de Latijnse tekst van de bijbel te herzien. De nieuwe Vulgata Sixto-Clementina zag het licht in 1592, vanuit vertaalkundig oogpunt een onding, vlees noch vis, maar volgens het conciliebesluit te beschouwen als ‘het letterlijke woord van God’. Ook de liturgie geüniformeerd: Het Missale en Breviarium Romanum wordt overal verplichtend voorgeschreven. Einde couleur locale. Einde van het Missale Gallicanum bijv. dat voordien de Franse kerk had gediend. Niet dat de besluiten van Trente meteen werden ingevoerd. Zoveel gezag had de paus nu ook weer niet. In Venetië is men tot ver in de zeventiende eeuw eigen versies van het missaal blijven drukken en gebruiken, tot grote ergernis van Rome. En de strijd om de invoering van het Missale Romanum in Frankrijk heeft zelfs tot in de 19de eeuw geduurd. Hoe dat ook zij, de diversiteit in de katholieke kerk nam na het concilie significant af. Ook de roomskatholieke kerk presenteerde zich als een ‘confessionele kerk’ en nam dus ijverig deel aan het religieuze debat over de ‘leer’ dat door Luther was gestart. Natuurlijk bleef de rooms-katholieke kerk in de beleving van de mensen wat ze voordien ook was, namelijk een vorm van gedeeld ritueel leven, sterk verankerd in locale devotionele tradities. Om de beleving daarvan te verdiepen en te verbreden bevat het concilie ook allerlei impulsen. Een deel daarvan kan zeker niet als ‘reactionair’ (reagerend op de protestantse contestatie) geklasseerd worden. De mystieke stromingen en de talrijke kloosterstichtingen spreken voor zich en zijn beslist ook een uitlopers van een ‘hervormingsgerichte’ tendens die teruggaat op de periode voor Luther. Verder hebben de Jezuïeten zich stevig doen opmerken in deze periode, zeker bij de implementatie van de besluiten van het concilie. Enfin, wat zou ik hier verder nog over schrijven. Vlaanderens is erdoor getekend. Zonder contrareformatie geen Rubens.

Het is duidelijk dat veel punten die geaffirmeerd worden als essentieel voor de rooms-katholieke identiteit, reacties zijn op de protestantse uitdagingen, maar dan niet in tegemoetkomende maar altijd in afgrenzende zin. De voorspraak der heiligen, de verering van Maria, de transsubstantiatie, het Misoffer, de werkzaamheid van de sacramenten, de aflaten, de verdienstelijkheid van goede werken, het celibaat, etc., allemaal zaken die de protestanten hadden aangevallen, werden nu essentieel verklaard voor de katholieke identiteit. Had je op die punten voor Trente nog wel wat speelruimte: Na Trente werden ze heel precies gedefinieerd en voorgeschreven en werden de locale geestelijken ook aangespoord die punten aan het volk aan te leren, te beginnen bij de pastoors, die voortaan in het – op te richten – diocesane studiecentrum een opleiding moesten volgen. In een decreet getiteld ‘de hervorming van de kerk’ wordt schoon schip gemaakt met allerlei zaken die de protestanten ook hadden aangeklaagd. Nooit echter lezen we dat ‘de protestanten’ dus misschien ook wel een punt hadden. Integendeel: het protestantse standpunt wordt vaak expliciet genoemd, steevast ingeleid met de zin: ‘wie dit zegt…, zij vervloekt’ (anathema sit). De scheldpartijen die vanaf 1520 schering en inslag waren in de theologische polemieken, klinken door tot in de leerstellige positiebepaling. In de protestantse catechismus die in Heidelberg verschijnt in 1563 (het jaar dat het concilie in z’n laatste zittingen besluit om een ‘Romeinse catechismus’ samen te stellen) wordt bij de bespreking van het ‘Heilig Avondmaal’ overigens net zo stevig uitgehaald naar de roomskatholieke leer als op het concilie naar de protestantse: Daar lezen we bijv. dat ‘de paapse mis in de grond niets anders is dan een verloochening van de enige offerande en het lijden van Jezus Christus en een vervloekte afgoderij’ (vr/antw 80). Deze catechismus is nog steeds een officieel basisdocument van de meest Nederlandse protestantse kerken. In bepaalde segmenten daarvan wordt ze ook nog als leerboek gebruikt. De bestrijding van elkaars standpunten, het terugkaatsen van de bal, de invectieven die over en weer gaan, dat wordt een standaardoefening die elke christen, van welke denominatie ook, moet kunnen volbrengen. En niet alleen bijbel-georiënteerde protestanten zullen daarin getraind blijken, ook rite-georiënteerde katholieken moeten hun geloof kunnen verwoorden, te beginnen bij meneer pastoor, maar via de catechismuslessen ook ‘Jan met de pet’ en ‘Maria met de muts’. 

Excurs: Scherpenheuvel

Het verhaal van Scherpenheuvel illustreert de identiteitsverandering die het katholicisme doormaakt in de zestiende eeuw. Van een diffuus communaal beleefd ‘bijgeloof’ rond de heilige eik van Scherpenheuvel (maar dat is al de term van de latere beoordelaar) tot een specifiek geduide Mariale bedevaart in een barokke basiliek. Sinds mensenheugenis staat er op een eenzame heuvel tussen Diest en Zichem een mysterieuze eik. Haar bladeren hadden een magische kracht, zo wist men. Ook christenen trokken naar de boom om genezing te vinden. Vooral de mensen van Zichem wisten de weg daarheen te vinden. Vooral tegen koorts scheen het goed te werken. In de vroege vijftiende eeuw was opeens een beeldje van de Maagd Maria in de boom verschenen. De geestelijken maakten de pelgrims duidelijk dat eigenlijk niet de boom of de bladeren geneeskrachtig waren, maar dat de maagd Maria de wonderdoenster was. Toen in de zeventiende eeuw Scherpenheuvel letterlijk in de frontlinie tussen protestantse en katholieke troepen te liggen kwam, werd de tocht naar Scherpenheuvel een daad van sterk katholiek geloof, heldhaftig, bij tijden grenzend aan een sollicitatie naar het martelaarschap. De verontwaardiging was enorm, toen de Staatse troepen het Mariabeeldje uit de boom haalden en vernietigden. Tegelijk vermenigvuldigden zich de verhalen over wonderbaarlijke genezingen, die m.n. de gewonde Spaanse soldaten te beurt vielen. Het leger verdreef uiteindelijk de geuzen. De overwinning werd opgedragen aan Maria, en de boom van Scherpenheuvel werd voorzien van een nieuw Mariakapelletje, nu een symbool van het militante katholicisme, met een sterk patriottisch element. De pelgrims stroomden massaal  toe en elke genezing die was een bewijs dat het katholicisme het ware geloof was. Vooral nadat het aartshertogelijk paar de kapel had bezocht in 1603. De pastoor liet een houten kapelletje maken, waarin hij het beeldje dat tot dan toe in de boom had gehangen, onderbracht. De hogere geestelijkheid kreeg het echter steeds moeilijker met de explosie aan genezingsverhalen, de één nog spectaculairder dan de ander. Pelgrims leken enkel geïnteresseerd in lichamelijk welzijn, en nauwelijks in ‘geestelijke zaken’. Ook vermoedden ze dat niet alle verhalen over wonderbaarlijke genezingen even betrouwbaar waren. De protestanten dreven er sowieso al de spot mee. Bisschop Miraeus van Antwerpen werd op onderzoek uitgestuurd en stelde vast dat de ‘eik een gevaar begon te worden voor de pelgrims’ omdat souvenierjagers de boom systematisch uitholden. In 1604 gaf de aartsbisschop van Mechelen het bevel om de heilige eik om te hakken. Zo werden de eik en Maria gescheiden. Van het hout liet hij o.a. nieuwe Mariabeeldjes maken. Stukken van het hout doken nog jaren later op, tot diep in Spanje, en waren zeer gegeerd. Door de huisarchitect van het aartshertogelijk paar, Wensel Cobergher werd er op de heuvel een basiliek gebouwd geheel volgens de ideeën van de contra-reformatorie. De vorm van een burcht, en een besloten hof tegelijk. De symboliek kan niet duidelijker. Een sterke Mariale devotie kleurt het hele plan. De liturgieviering volgens de officiële ritus komt zo in het middelpunt te staan en Maria krijgt nu de kans om voluit de harten van de gelovigen te veroveren. Iets waar ze met glans in is geslaagd.1

In minder dan 50 jaar is een wat diffuse volksdevotie door de confessionalisering tot een identitair statement van de rooms-katholieke kerk geworden, waarbij ze haar eigen identiteit inhoudelijk (Maria-leer) in de verf zet en dat nadrukkelijk doet door zich te profileren tegenover de concurrent (of beter ‘vijand’. De burchtvorm is niet voor niets gekozen).

Voetnoten

  1. B. Kaplan, divided by Faith, p. 33-34; themanummer ‘Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen’ 2005/1. Voor meer info over Scherpenheuvel als ‘Mariale burcht’ en ‘Besloten hofje’ tegelijk, zie deze post

Auteur: dwursten

theoloog, historicus, en inspecteur/pedagogisch begeleider voor het godsdienstonderwijs in Vlaanderen.

Der Aufbruch

Ich befahl mein Pferd aus dem Stall zu holen. Der Diener verstand mich nicht. Ich ging selbst in den Stall, sattelte mein Pferd und bestieg es. In der Ferne hörte ich eine Trompete blasen, ich fragte ihn, was das bedeutete. Er wusste nichts und hatte nichts gehört. Beim Tore hielt er mich auf und fragte: »Wohin reitet der Herr?« »Ich weiß es nicht«, sagte ich, »nur weg von hier, nur weg von hier. Immerfort weg von hier, nur so kann ich mein Ziel erreichen.« »Du kennst also dein Ziel«, fragte er. »Ja«, antwortete ich, »ich sagte es doch: ›Weg-von-hier‹ – das ist mein Ziel.« »Du hast keinen Eßvorrat mit«, sagte er. »Ich brauche keinen«, sagte ich, »die Reise ist so lang, daß ich verhungern muß, wenn ich auf dem Weg nichts bekomme. Kein Eßvorrat kann mich retten. Es ist ja zum Glück eine wahrhaft ungeheure Reise.«

Franz Kafka, Erzählungen aus dem Nachlaß (1904-1924)

[Der Aufbruch, met vertaling en kort commentaar]

Alors n’admettant plus d’autorité visible
Chacun fut de la foi, censé juge infaillible 
Et sans être approuvé par le clergé romain
 
Tout protestant fut pape, une Bible à la main.

Nicholas Boileau, Satire XII, sur l’équivoque

proeve van vertaling: 
Wanneer uitwendig gezag niet meer wordt geaccepteerd,
 
vindt elkeen zich qua geloof onfeilbaar en geleerd.
 
En zonder approbatie door de geestelijke stand
 
wordt elke protestant een paus met de bijbel in zijn hand
.

Over Scherpenheuvel een excurs in hoofdstuk 2, over hoe deze magische ‘eik’ tot een ‘Mariaburcht’ werd omgevormd. Afbeeldingen en korte historie in een aparte post.

diesseitig = op het aardse leven gericht

voor de Hollandse lezers: spijkers

Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. Mattheüs 18, vers 18

En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. 19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’  Mattheus 16:18-19

‘Onze Lieve Heer op zolder’ is de negentiende eeuwse naam van de schuilkerk die de rooms-katholieken in de zeventiende eeuw inrichtten op de zolder van een groot (gecombineerde) herenhuis aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Van binnen een kerk, van buiten niets bijzonders te zien.

In het Nederlands: ‘En Ik zal een plaats aanduiden voor mijn volk, voor Israel, en het planten, zodat het op zijn eigen plaats kan wonen, die ze nooit meer zullen moeten te verlaten.’

Philadelphia is ook de naam van een van de zeven gemeenten in Klein-Azië, waaraan de ‘engel van de Heer; een brief zendt in het visioen van de ziener van Patmos, beter bekend als ‘de openbaring aan Johannes’, of ‘de Apocalyps’. Van de zeven steden is Philadelphia de enige waarvan enkel goede punten naar voren worden gehaald.

“When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature’s God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.”

In de negentiende eeuw was dit nog een neutrale term, misschien gevoelsmatig eerder afgeleid van sequi (volgen) dan van secare (scheiden). Een correcte vertaling lijkt me ‘stroming’.

Aux États-Unis, lorsqu’un homme politique attaque une secte, ce n’est pas une raison pour que les partisans mêmes de cette secte ne le soutiennent pas; mais s’il attaque toutes les sectes ensemble, chacun le fuit, et il reste seul. Pendant que j’étais en Amérique, un témoin se présenta aux assises du comté de Chester (État de New York) et déclara qu’il ne croyait pas à l’existence de Dieu et à l’immortalité de l’âme. Le président refusa de recevoir son serment, attendu, dit-il, que le témoin avait détruit d’avance toute la foi qu’on pouvait ajouter à ses paroles. Les journaux rapportèrent le fait sans commentaire.

“J’ai dit plus haut que je considérais les mœurs comme l’une des grandes causes générales auxquelles on peut attribuer le maintien de la république démocratique aux États-Unis. J’entends ici l’expression de mœurs dans le sens qu’attachaient les Anciens au mot mores; non seulement je l’applique aux mœurs proprement dites, qu’on pourrait appeler les habitudes du cœur, mais aux différentes notions que possèdent les hommes, aux diverses opinions qui ont cours au milieu d’eux, et à l’ensemble des idées dont se forment les habitudes de l’esprit. Je comprends donc sous ce mot tout l’état moral et intellectuel d’un peuple.”

Al de Schrift is van God ingegeven en kan dienen tot onderricht, om fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven. Tweede brief van Paulus aan Timotheüs, hoofdstuk 3, vers 16

Eén van de header-images van het jubileumnummer van Vogue (125 jaar).
De verwijzing stond in Het Nieuwsblad van 3 april 2017

Peter Berger (1929-2017) was een invloedrijk godsdienstsocioloog. Zijn boek uit 1967 The Sacred Canopy vestigde zijn naam op dit terrein. In dit boek combineerde hij de secularisatiethese van Weber met zijn eigen visie op religies als ‘sociale constructies’. Al snel zag hij de blikvernauwing. In de jaren 1990 stelde hij dat Moderniteit leidt tot pluraliteit (als feit) op religieus terrein en dus tot de vaststelling dat men niet meer op dezelfde manier religieus kan zijn als vroeger, nl. vanzelfsprekend. Dit kan vervolgens zowel tot relativitering als tot fundamentalisering van het religieuze leiden. Secularisatie is dan een optie (Europa), maar geen dwingend gevolg.

Lees iets meer op deze post

“Pour connaître et juger une société, il faut arriver à sa substance profonde, au lien humain dont elle est faite et qui dépend des rapports juridiques sans doute, mais aussi des formes du travail, de la manière d’aimer, de vivre et de mourir.”

Merleau-Ponty, Humanisme et terreur, p. X

“Alors que tout dans la politique comme dans la connaissance montre que le règne d’une raison universelle est problématique, que la raison comme la liberté est à faire dans un monde qui n’y est pas prédestiné, ils préfèrent oublier l’expérience, laisser là la culture, et formuler solennellement comme des vérités vénérables les pauvretés qui conviennent à leur fatigue.” (Merleau-Ponty, humanisme et terreur, p. xxxvii-xxxviii) NB : Het is 1947.

“Men moet bij dit volk de tempels van hun afgoden volstrekt niet verwoesten, maar alleen de afgodsbeelden, die daarin zijn. Dan moet men wijwater gereed maken om de heiligdommen daarmee te besprengen, altaren bouwen en daarin relikwieën plaatsen. Want als deze tempels goed gebouwd zijn, moeten zij veranderd worden van cultusplaatsen der demonen tot de dienst van de ware God. Als dan het volk zelf ziet dat zijn tempels niet verwoest worden, kan het zijn dwaling van harte afleggen, de ware God erkennen en aanbidden en naar oude gewoonte samenkomen op de vertrouwde plaatsen … Want het is beslist onmogelijk, dat men voor hun grove zielen ineens alles afsnijdt, omdat immers hij, die de hoogste top wil beklimmen zich trapsgewijs, stap voor stap, maar niet met sprongen omhoogwerkt.”

(brief aan abt Melitto, opgenomen in Beda’s geschiedenis van Engeland).

Giles Képel, La Revanche de Dieu. Chrétiens, juifs et musulmans à la reconquête du monde (1991)

Meine Gesellschafft bestund auß vielerley Sort Leuten / da war ein D. Medicinae mit seinem Weib und 8. Kindern / ein Frantzos. Capitain / ein Niederteutscher Kuchenbecker / ein Apothecker / Glaßblaser / Maurer / Schmidt / Wagner / Schreiner / Küfer / Hutmacher / Schuster / Schneider / Gärtner / Bauern / Näderinnen / &c. in allem etlich und 80. Personen / ausser dem Schiffvolck. Solche nun sind nicht nur ihrem Alter (massen unsere älteste Frau 60. Jahr / das jüngste Kind aber nur 12. Wochen alt waren) und nunerwehnten Handthierung nach unterschieden / sondern auch so differenten Religionen und Wandels / daß ich die Schiff / welche sie anhero tragen / nicht unfüglich mit der Archen Noä vergleichen könte / wofern nicht mehr unreine / als reine (vernünfftige) Thier darinnen befindlich. Unter meinem Gesinde habe ich / die es mit der Römischen / mit der Lutherischen / mit der Calvinischen / mit der Widertäufferischen / und mit der Englischen Kirche halten / und nur einen Quäcker. (geciteerd bij Weaver, p. 303)

Deel 1: Religie, een genealogisch onderzoek

God is terug van (nooit) weggeweest. Daar is iedereen het over eens. Maar hoe je zijn presentie in het publieke domein nu moet duiden, is een andere zaak. Een lastige ook, omdat meer en meer mensen hun god willen dienen op een manier die andere mensen niet bevalt. In dit essay vragen ons waar dat toch vandaan komt, die ‘religieuze kwestie’, een genealogisch onderzoek naar religie dus.

https://dick.wursten.be/janleyerseffect.htm

Bij palmbomen legt men een zware steen in de kruin. Hierdoor groeien ze rechter omhoog en worden steviger. ‘Tegen de verdrukking in groeien’.

José de Acosta, Historie Naturael…
Titelpagina van de 2de druk van de Nederlandse vertaling (1624)


Olivier Roy (1949) is van de meest vooraanstaande kenners van de islam in Europa. Hij was jarenlang verbonden aan het Franse Centre National de la Recherche Scientifique. Voordien was hij adviseur van de Verenigde Naties inzake Afghanistan (1988) en in 1993-1994 werkzaam in Tadzjikistan voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zijn academische graad behaalde hij als filosoof en hij doctoreerde in de Perzische cultuur- en taalwetenschappen. Hij was onderzoeksdirecteur van het Centre National de la Recherche Scientifique in Frankrijk en is verbonden aan het European University Institute in Florence. In Frankrijk is hij een van de opinieleiders in het debat over de aanpak over het jihadisme. Hij vindt de religieuze component uiterste belangrijk om te begrijpen, maar stelt tegelijk dat ze ‘gekaapt’ wordt (via psycho-sociale mechanismen zeer verwant aan die van sektes) door de leiders van IS. Het geeft de extremisten de kans hun nihilisme te verkopen als een paradijsbelofte. Zowel ter bestrijding als ter voorkoming moet hier volgens hem met dit feit rekening worden gehouden. De in het eerste hoofdstuk genoemde Gilles Képel ziet dat heel anders.

Meer info over deze cantate vindt u hier.  Maar dit spoor hoeft u nu niet te vervolgen. In dit essay is Bach die musiceert in Weimar enkel een opstapje naar een verhaal over hoe de bevrijdingsgedachte (het ‘Exodus’ motief) de (kerk)geschiedenis van West-Europa heeft getekend.

Duits-Amerikaans theoloog (1886-1965). Volgens hem was religie de dieptedimensie van de menselijke cultuur en gaat het dus over God als mensen bezig zijn met wat hen ten diepste aanbelangt: The Ultimate Concern, The Ground of Being. Heidegger is nooit ver weg. In de drie delen van zijn Systematic theology (1951-1963; 3 dln.) zet hij  zijn theologische zijnsleer (ontologie) uiteen, waarbij hij theologie en filosofie ineenknoopt. In deel 1 brengt hij die essentiële en dus onoplosbare spanning op een drievoudige noemer: Freedom & Destiny, Dynamics & Form, Individiualisation & Participation. In die spanning moet een mens leven, het volhouden: The Human Predicament. En dat is goed, want beide polen hebben elkaar nodig. Zo wordt de mens wie hij is. Niet slecht gezien van Tillich.

Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijvenOok steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
(Fragment uit de zogeheten Bergrede van Jezus. Evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 5, verzen 13-16)

De ware dienst aan God (godsdienst, eredienst) wordt in het Nieuwe Testament door de apostel Paulus vergeleken met ‘het ware offer’. Zo wordt dus de ware religie een ‘Gode welgevallig offer’ (Romeinen 12) en dus een ‘welriekende reuk‘ in Gods neusgaten (Efeze 5). Hier de Schriftplaatsen:

Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. (Romeinen 12, 1). Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk(Efeziërs 5, 1-2)

Franz Daniel Pastorius (1651-ca. 1720) werd geboren in een welgestelde familie uit Sommerhausen. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Altdorf, Straatsburg en Jena. Hij begon een rechtspraktijk in Bad Windsheim. Na een conflict verhuisde hij naar Frankfurt am Main. In 1683 werd Pastorius de agent van een groep ondernemers uit Frankfurt (de ‘Saalhof-piëtisten’), om een stuk land in Pennsylvania te verwerven en klaar te maken voor verdere exploitatie. In opdracht van dze Frankfurter Land Compagnie reisde hij via Rotterdam naar London, nam een optie op 20.000 acres en vertrok. Eens in Philadelphia aangekomen, ontmoette hij William Penn en verwierf het grondgebied van wat ‘Germantown’ zou worden (nu een wijk in Philadelphia). Zelf hoog opgeleid (‘homo universalis’), werd hij al snel de burgervader van dit kleine settlement en zette zowel de civiele, juridische als educatieve infrastructuur op poten. Zijn brieven aan het thuisfront (Sichere Nachricht, Umständige Beschreibung) zijn bedoeld om immigranten te overtuigen, maar wijken af van het genre door hun tamelijk ‘eerlijke’ weergave van het leven aldaar. Ook de beschrijvingen van (autochthone) bevolking, landschap, cultuur, zijn nog steeds interessant. Pastorius’ naam is verder nog verbonden met de eerste petitie tegen de slavernij in 1688, gericht aan een vergadering van Quakers. Ook als dichter (Latijn) en als spreekwoordenverzamelaar (the Bee-hive) heeft hij een zekere naam.

meer in deze post, of op de Engelse wikipediapagina.

Referentie: de grondige en vernieuwende studie van John Weaver, Franz Daniel Pastorius and Transatlantic Culture: German Beginnings, Pennsylvania Conclusions (Potsdam, 2013). Zowel PDF als POD: https://www.pastorius.info/

OVERZICHT

(in dit verhaal – essay 3, the Great Migration – gaat het over de kleine strook aan de Noord-Westkust : Massachusetts):

Europese settlements in Noord-Amerika ca. 1650

INGEZOOMD:

New England settlements ca. 1640

De STEDEN waarvan sprake zijn rood-omcirkeld. Ook de namen van de autochtone bewoners staan erbij:

Salem, Boston, Providence, Plymouth

Overzichtskaart 1685 (Amsterdam, 1685, Visser-Schenk jr.) met de Nederlandse namen. Daaronder ingezoomd op Philadelphia (de eerste stad met een typisch Amerikaanse plattegrond). Grotere afbeeldingen op de aparte post: http://religie.wursten.be/kaart-van-de-nieuwe-wereld-1685/

 

 

Fascinerend is in dit opzicht de beroemde Mappamundi van Pierre Desceliers (1550). Cartografisch is deze top of the notch, maar de verklarende teksten zijn nog even legendarisch als de Middeleeuwse fantasiekaarten.

wereldkaart 1550 desceliers
Mappa Mundi van Pierre Desceliers (ca. 1550)

Voor meer info deze post

Europa en Amerika zitten nog aan elkaar vast

gastaldi forlani
Wereldkaart. Venetië, Forlani 1565 (naar Gastaldi 1546)

 

Europa en Amerika zijn gescheiden

Ortelius wereldkaart
Ortelius, Antwerpen 1570

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961).

Filosoof, in wiens denken de waarneming een fundamentele rol speelt in ons begrijpen van de wereld. Hij hoort dus bij de fenomenologische school (Husserl, Heidegger). Hij valt op doordat hij bewust het gesprek (ook kritisch) zoekt met de wetenschappen, en wel vooral met de psychologie. In een latere fase van zijn denken gaat de lichamelijkheid van de mens hierin een grote rol spelen. Volgens Merleau-Ponty is het lichaam namelijk het eerste en belangrijkste middel dat de mens heeft om de wereld te (ver)kennen. Hiermee slaat hij duidelijk een andere weg in dan de klassieke filosofische traditie, die het bewustzijn als vertrekpunt van kennis nemen. Deze nadruk op de lichamelijkheid (of breder: ‘het lichamelijk in de wereld zijn’) betekende dat Merleau-Ponty de fenomenologie eigenlijk verdiepte tot ze als het ware een indirecte ontologie werd. Zie hiervoor vooral zijn postuum gepubliceerde werken, Le Visible et l’invisible (1964) en L’Œil et l’esprit (1960).

further reading: het lemma in Stanford Encyclopedia of Philosophy