Inhoudsopgave
Goden en religies in meervoud
In het oude Griekenland bestond er geen ware God (vs. afgoden), maar was religie principieel pluraal. Er waren er legio goden. Die maakten wel onderling ruzie, maar als goden van verschillende volkeren beten ze elkaar niet. Men bracht ze in het Romeinse Rijk dan ook bij voorkeur samen in een pantheon. Middels vergelijkend godenonderzoek probeerde men het aantal verschillende godheden wat te beperken door bepaalde ‘types’ te definiëren, waardoor men particuliere verschijningsvormen kon linken aan een grondtype: liefdesgoden, vruchtbaarheidsgoden, oorlogsgoden, beschermgoden, huisgoden etc. Dus: Aphrodyte = Venus = Freya =… De goden die in het pantheon geschikt konden worden, mochten door hun vereerders gewoon gediend worden, want waren regionaal, hadden een specifiek werkingsgebied en waren dus staatsongevaarlijk. Als de Romeinen over ‘religie’ spraken, zagen ze een menigte goden voor zich, die allemaal lokaal verankerd waren en wier verering bepaalde volken samenbond. Religie was een etnisch verschijnsel waarbij meervoud en verscheidenheid geen enkel probleem vormden, want de aanspraken waren beperkt. In zo’n constellatie was een religie die pretendeerde universeel te zijn, lastiger. Als zo’n god zich zelfs niet op de plek van de oppergod (Zeus, Jupiter) liet onderbrengen, omdat hij ‘geen andere goden naast zich duldde’, dan had Rome een probleem. Met de Joden dus, maar die claimden voor hun God geen universele aanbidding. Dus dat viel mee. De meest succesvolle variant van het Jodendom, het christendom, echter universaliseerde die claim wel en is onder keizer Constantijn tot staatsgodsdienst gepromoveerd. Wie daarmee nu het meest gewonnen heeft, de keizer of het christendom, laat ik hier in het midden. De god van de christenen is net zo ‘naijverig’ als die van de Joden en de gevolgen voor de andere religies en hun goden laten zich dus raden. Die moesten nu verdwijnen. Dat waren geen interessante lokale varianten van iets soortgelijks, maar vormen van heidendom, afgoderij die uitgeroeid moesten worden: onderwerping en bekering was het enige wat overbleef, te beginnen bij alle Romeinse staatsburgers, maar indien mogelijk uit te breiden tot de hele bewoonde wereld, urbi et orbi. En daar gaan de zendelingen, vertrekkend vanuit Rome naar alle uiteinden der (toenmalige bekende) wereld, zo luidt de theorie. De facto gingen ze eigenlijk alleen maar naar het Westen en het Noord-Westen, en nog niet eens vanuit Rome. Dat komt later pas. En na Frankrijk, dat zichzelf graag de ‘oudste dochter van de Kerk’ noemt, was het al een hele klus om delen van Engeland te winnen. Na de instorting van de Romeinse staatsstructuur hangt de toekomst van het christendom zelfs aan een zijden draadje. Had de voormalige prefect van Rome, en ambassadeur van het Romeinse Rijk in Constantinopel, paus Gregorius, niet krachtdadig naast de geestelijke ook de politieke leiding naar zich toe getrokken, dan zou het verhaal van West-Europa weleens heel anders gelopen kunnen zijn. Hij wordt niet voor niets bijgenaamd ‘de Grote’. Na een moeilijke periode keert het tij. En kijk, nu komen de missionarissen vanuit de Noord-Westerse uiteinden (Ierland, Engeland) terug naar het vasteland van Europa om het halve werk uit de eerste 500 jaar van het christendom af te maken: Daar gaan de Friezen, de Germanen de doopvont in. Het verhaal, hun verhaal, is bekend: “754: Bonifatius bij Dokkum vermoord”, leerden wij vroeger op school. Het is het verhaal van heldhaftige missionarissen, standvastige heiligen, martelaren voor het geloof, waarbij goed en kwaad, God en afgod (of duivel) duidelijk tegenover elkaar staan en de dienst aan God zonneklaar en eenduidig is. Hoe nobel of edel de ‘heidense cultuur’ die men tegenkomt, ook mag zijn, als men de knie voor Christus niet buigt, moet de cultus verdwijnen. Wel had de reeds genoemde Gregorius een heel slimme strategie uitgewerkt om deze bittere pil wat te vergulden. Om de harten van de mensen te winnen mogen zendelingen kwistig omspringen met wijwater: ze mogen heidense cultusplaatsen met gewijd water zuiveren en de gebouwen die er staan omvormen tot kerken. Ze mogen zelfs lokale riten en goden proberen te ‘kerstenen’, dat wil zeggen van een christelijk sausje voorzien.(Brief aan Melitto) De filosofie was dat dan langzaam maar zeker de zuivering van binnenuit wel zou plaatsgrijpen. Niet slecht gezien van deze paus. Hij had gevoel voor de zeggingskracht van narratieve constructies. Ik zei het al, hij wordt niet voor niets ‘de Grote’ genoemd. Het verklaart waarom de christelijke religie nog steeds zo’n wonderlijk amalgaam is van bijbelse leer, theologische verhevenheden, en allerlei wonderlijke gebruiken, inclusief heidense goden die in christelijke heiligen voortleven, velen zelfs op hun eigen gewijde grond (grotten, bergen, bronnen) of bij een geneeskrachtige boom (de eik tussen Zichem en Diest: Scherpenheuvel). Daarom zoeken wij eieren op Pasen, valt Kerstmis samen met de Zonnewende, gaan we op bedevaart naar Santiago, en is er zoiets wonderbaarlijks als het carnaval. Jezus zou het nooit verzonnen kunnen hebben!
Het christendom: een religie, een cultuurverschijnsel
En terwijl in het Zuiden (Spanje) en het Oosten (Byzantijnse Rijk) het christendom de grond al weer moet afstaan aan de islam, begint tegen het einde van het eerste millennium de ‘evangelisatie’ van West-Europa zodanig wortel te schieten in de hoofden en harten van de mensen, dat we kunnen gaan spreken van een christelijk Europa, waarbij ‘christelijk’ dus veel meer syncretistisch (een religieus ratjetoe) is dan de christenen zelf denken. Trouwens, nog steeds vertel ik het verhaal te sjabloonmatig West-Europees. Immers: heel Rusland valt pas rond het jaar 1000 voor Jezus en de Scandinavische en Baltische gebieden zijn nog veel later ‘gekerstend’ en – inmiddels – hebben de bisschop van Rome en van Constantinopel elkaar in de ban gedaan (1054: het westers schisma). Om het verhaal af te maken Litouwen is pas in 1387 officieel gekerstend, toen het veroverd werd door de Polen. Het christelijk geloof schoot daar pas echt wortel toen de strijd tussen Reformatie en Rooms-katholicisme de zaken op scherp stelde en er politieke belangen mee gemoeid bleken. Deze bewogen, bepaald niet rechtlijnige geschiedenis heeft er uiteindelijk toe geleid dat er in Frankrijk op elke colline inspirée een kerk staat en dat menige oude kerk hoogstwaarschijnlijk gebouwd is op het graf van, of rond een reliek van, een heilige man of vrouw. En als men iets verder graaft bestaat er een grote kans dat men achter een Maria-beeldje annex -heiligdom ook nog wel een spoor van een pre-christelijke moedergodin terug zal vinden. De grote verwezenlijkingen van het christendom, de Middeleeuwse kerken en de grote pelgrimsroutes en bedevaartsoorden, hebben dus diepere wortels in de volksdevotie van de West-Europese Middeleeuwers (die in de kern niet bepaald christelijk was) dan in het heilig Evangelie zelf. Dit wordt nog prangender, als wij ons realiseren dat wat wij nog van de Middeleeuwen kunnen kennen, per definitie afkomstig is van de bovenlaag van de samenleving, die vaak samenviel met de kerkelijke autoriteit. Wat een boer die op het land ploegde, dacht bij het woord ‘God’ en wat hij de beleefde als hij naar de mis ging, we hebben er grotendeels het raden naar. In elk geval wel iets, maar hoogstwaarschijnlijk niet dat wat de clerus wenste. En dan moet ik nog preciezer zijn: wat de hogere clerus wenste, want de gewone dorpspastoors sloegen er ook vaak maar een slag naar. Trouwens, ook als we het over die bovenlaag hebben, dan moeten we daar niet stiekem wat kleurrijke doorslagjes van de huidige bisschoppen, kardinalen en abten van maken. De kerk was sterk op de wereld georiënteerd: ze predikte wel hemel en hel, maar de focus daarbij lag wel degelijk op dit aardse leven. Ze recruteerde ook navenant.
Dionysius de Areopagiet
Zelfs de hoogtepunten van de Middeleeuwse kunst, de omhoogstrevende kathedralen, met hun spel van licht en kleur, de rijkdom van het ‘mobilair’, de altaarstukken en beelden, die wij nu zo bewonderen, dat alles is ondenkbaar zonder de mystieke zijnsfilosofie van een zekere Dionysius de Areopagiet, die dikke boeken geschreven heeft over hoe de wereld van het zijn trapsgewijs geordend is en hoe men via mystieke meditatie kan opstijgen vanuit het aards gewoel tot de eeuwige God, die op schitterende wijze uiteenzet hoe God het ongeschapen licht zichtbaar laat worden in het natuurlijk spel van licht en kleuren, elk met hun eigen betekenis, elk met hun eigen plek in de eeuwige goddelijke ordening. Deze Dionysius had groot gezag in de christenheid. Logisch, hij was immers een leerling van de apostel Paulus. Wordt hij niet met name in de bijbel genoemd? Is hij niet degene die zich tot Paulus wendt na diens preek in Athene op de Areopagus? (Handelingen, hoofdstuk 17). Zijn woorden – dat spreekt voor zich – weerspiegelden dus ongetwijfeld Paulus’ eigen gedachten over deze zaken, waarvoor hij door zijn drukke leven geen tijd had gehad om die op te schrijven. En had de kerkhistoricus Eusebius van Caesarea niet over hem geschreven dat hij de eerste bisschop van Athene was geworden. Orthodoxie gegarandeerd! In werkelijkheid was de auteur een Syrische christen uit het begin van de zesde eeuw, gepokt en gemazeld in de Neo-platoonse filosofie, leerling van Plotinus. Zijn echte naam is onbekend. Tot ver in de Nieuwe Tijd twijfelde niemand aan zijn identiteit en dus aan zijn gezag. Lorenzo Valla, die ook de donatio Constantini (juridisch grondslag van de wereldlijke macht van de paus) ontmaskerde als een pious fraud, had wel z’n twijfels bij het auteurschap maar pas in 1666 bewees de protestantse theoloog Jean Daillé (Dallaeus) definitief dat het een pseudepigrafisch werk was. Al veel eerder waren er natuurlijk christenen geweest die het vreemd vonden dat bijv. Augustinus hem nooit noemt, maar zulke verwondering leidde zelden tot betwijfeling van de validiteit van zijn wereldbeeld. Na Augustinus was hij de hoogste autoriteit in de Westerse kerk. Ook Thomas van Aquino (die de leer van de kerk in de 13e eeuw op briljante wijze systematiseerde) verwijst zeer vaak naar zijn geschriften, om van de mystici, Meister Eckhart bijv., nog maar te zwijgen: Die zijn zonder hem niet eens denkbaar. Filosofisch betekent dit dat het Griekse wereldbeeld en de zijnsfilosofie van Plato (in een mystieke variant) met de boodschap van Christus gehuwd is op quasi apostolisch gezag. Is dit in de Westerse Kerk al het geval, nog veel meer geldt dit voor de Oosterse kerk, waar de hele kerkopvatting en liturgie doortrokken is van het Griekse zijns-denken. Logisch, want de Oosterse Kerk is Grieks. Kortom: Zonder de oer-Griekse zijnsmystiek van Plotinus, verchristelijkt door zijn leerling die we tegenwoordig wetenschappelijk correct ‘pseudo-Dionysius de Areopagiet’ noemen, geen ikonostase, geen spel van kleuren, geen licht en donker in de kerken. En geen ‘Lam Gods’ in de St. Baafs, want zonder Dionysius’ ordening van al wat is (in hemel en aarde) binnen één perfect hiërarchisch zijnsverband, zouden de gebroeders Van Eyck de zeer heterogene apocalyptische beelden van de Johannes de Ziener nooit in zo’n harmonische compositie hebben kunnen vatten.
de Moeder-Maagd Maria
En wat te denken – tenslotte – van de ontroerende band van de ganse christenheid, Oost en West, met Maria, de moeder van Jezus. Ook die stamt niet uit de Bijbel (tot spijt van wie ’t benijdt) maar doortrekt wel de hele christelijke geschiedenis. Snij Maria daaruit weg en je houdt een bloedeloos lichaam over. Dit is allemaal al lang bekend. Ik schrijf niets nieuws, maar dat deze stand van zaken eigenlijk gevolgen zou moeten hebben voor de zelfdefinitie van de christelijke religie, wordt vaak niet gezien, of men wil het niet zien, laat staan dat men erop wenst door te denken. En voor u zegt, daar heb je de protestant weer die zit te kappen op het rijke roomse geloofsleven, ik kan dit verhaal ook uitbreiden tot de protestantse variant van het christendom. Ook zij hebben bijv. het hele vroeg-kerkelijk dogma (concilies in 321-(Nicea), 381 (Constantinopel), 451 (Chalcedon)) overgenomen. In die besluiten wordt de Joodse rabbi Jeshoea van Nazareth definitief vergoddelijkt, inclusief de hoogst speculatieve en sterk door de Griekse zijnsfilosofie angehauchte godsleer, die daaraan ten grondslag ligt, ook inclusief de twee-naturenleer (Jezus is waarachtig God, en waarachtig mens en die naturen zijn ongescheiden, ongedeeld, ongemengd en toch één en ondeelbaar), en inclusief de formule dat God één in wezen is maar tegelijk drie personen: Jezus zou er niet veel van begrepen hebben, laat staan dat hij zou hebben doorgehad dat het over hem zelf ging. En ook al roepen protestanten altijd om ter luidst dat zij enkel de Bijbel volgen, toen Miguel Serveto dit soort gedachten in de zestiende verwoordde en publiceerde, zorgden de pauselijke inquisiteur en protestantse Reformator Calvijn er in een joint venture voor dat hij snel het zwijgen werd opgelegd: geëxcommuniceerd als ketter met de enige straf die daarbij paste: de doodstraf. Trouwens: Ook in protestantse middens leiden allerlei ‘niet-theologische’ factoren tot hevige kerkelijke ruzies, zoals het soort en het tempo van de in de kerk te zingen liederen (men lezen Maarten ’t Hart’s boek over het Psalmen-oproer in Maassluis) of de precieze wijze van doopbediening, of gehakketak over of ‘de gemeente nu opgenomen wordt voor of na de wederkomst van Christus’. Ook hun reëel beleefde religie put uit veel meer bronnen dan ze zichzelf bewust zijn. Religie, het is een moeilijk grijpbaar ding, altijd al geweest.