Inhoudsopgave
Cultuur en religie, daarvoor kies je niet, daarvan maak je deel uit. Je wordt ‘erin geboren’, je doet eraan mee zodra en omdat je leeft. Het is dus altijd eerst de cultuur (en dus de godsdienst) van je ouders, die de jouwe wordt. Met kinderen ‘theologiseren’ zoals in bepaalde vormen van godsdienstonderwijs populair is, is dus eigenlijk niet wat het woord zegt. Het is met kinderen bezig zijn rond de ‘theologie’ van hun ouders (en leerkrachten). Pas later kan je via een proces van bewustwording en rationalisatie, hierop gaan variëren en je eigen gedachten ontwikkelen. Zowel beaming als afwijzing veronderstellen een zekere distantie. Dat is voorwaarde om te kunnen kiezen, en dan nog: je blijft gestempeld als mens door wat je ervaren, gevoeld, beleefd hebt als kind, ook als je er later afstand van hebt genomen. Je raakt dat stempel nooit meer kwijt, vraag maar aan Etienne Vermeersch of Maarten ’t Hart. In de constructie van de nieuwe levensbeschouwelijke identiteit zijn de structuur en de contouren van de oude nog zichtbaar: Jezuïet en gereformeerd in bovengenoemde voorbeelden. En beiden weten het.
Elke (sub)cultuur heeft zijn eigen ‘verhouding’ tot religie
Een kind krijgt dus de religieuze component van de cultuur met de paplepel ingegoten. Het vindt alles in het leven dat hij ontvangt even vanzelfsprekend. Het bidden (of niet-bidden) voor het eten, de gang naar de kerk (of niet), het sluiten van vriendschap met Jezus (of niet), de rituele wassingen (of niet), omgangsvormen, kledingnormen: allemaal net zo vanzelfsprekend als eten zelf, school, voetballen, Sinterklaas en familiebezoek. Als men tot de jaren des onderscheids gekomen is kan er enige reflectie plaatsvinden, maar verwacht daar niet te veel van, want op dat moment is de religieuze identifier al geïnstalleerd en geijkt. Dit paplepelaspect van elke levensbeschouwing (God-gelovig, of niet) moet ons voorzicht maken om religie te herleiden tot ‘deeply held convictions’ waarvoor men zelf als individu vrij kiest (voluntaristisch) – en waarbij men dan een transcendente component al dan niet gemakkelijk kan weg-kiezen, zoals nogal eens gemakkelijk door opiniemakers pro èn contra wordt gesuggereerd. Zo vrij en souverein is de mens niet en al helemaal niet als het zaken betreft die hij in zijn jonge jaren heeft verworven. Dit is één van die de werkelijkheid aan het oog onttrekkende ‘vérités vénérables’, bijna onaanraakbaar omdat ze ook het mensenrechtendiscours domineert. Veel onderzoek naar religie houdt hier m.i. niet genoeg rekening mee en de wetgever en rechterlijke macht evenmin. Het zal ons dus nog bezig houden verderop in dit hoofdstuk als we ons richten op de manier waarop wij met behulp van de wet de zaak van de godsdienst op een vreedzame manier mensen te kunnen regelen. Ook daar wordt het paplepelaspect van religie (communaal beleefd, vaak veel meer op handelingen dan op opvattingen gericht) vaak over het hoofd gezien, dan wel weinig serieus genomen. Deftiger gezegd: dat de religie is ingebed in een algemene cultuur, waarin men wordt geboren, en waarvoor men dus niet bewust gekozen heeft, is veel doorslaggevender voor de religiebeleving dan veel discussie over religie in het publieke debat en in de rechtszaal laat uitschijnen, wanneer zij over de religieuze ‘keuze’ van de mens spreekt.
Religie in een mono-culturele samenleving
Zolang in een samenleving maar één welbepaalde religie dominant is, stellen er zich – voor het oog tenminste – weinig problemen. Iedereen krijgt dezelfde religie met de paplepel ingegoten. Die is alom present, en vanzelfsprekend. Waarom zou je moeilijk doen? Beter: hoe zou je moeilijk kunnen doen, want je bent je er nauwelijks van bewust. De godsdienst bevat een totaalvisie op hoe de wereld in elkaar zit, waarom de dingen zijn zoals ze zijn en wat jouw plaats daarbinnen is. Beschrijvend en normatief tegelijk. Leef je erbinnen, ben je je van de grenzen niet of nauwelijks bewust: Zoals een vis in het water zich niet bewust is van de bokaal waarin hij zwemt. Alle wegen leiden immers naar Rome|Mekka|Genève|… (doorhalen wat niet past, aanvullen indien gewenst). Zolang er weinig wijsneuzen of dwarsliggers opstaan, is zo’n samenleving schijnbaar in rust. De do’s and the don’ts liggen vast. Tegelijk hoeft men om mee te kunnen doen, helemaal niet persoonlijk overtuigd te zijn dat het allemaal juist is, of klopt. Zover komt het meestal ook niet. De do’s and don’ts komen immers met de opvoeding binnen en zijn al geïnternaliseerd voor ze maar geproblematiseerd kunnen worden. De beruchte uitspraak “Geef mij het kind de eerste zeven jaren van zijn leven, en ik geef u de man”, door Voltaire in de mond gelegd van Ignatius van Loyola (de stichter van de Jezuïeten) is misschien wat overdreven, maar ook niet helemaal ongegrond. Een recent rapport van de Europese Unie over het godsdienstonderwijs (The future of religious education, 2015) signaleert precies dit als één van de aporieën als het gaat om de vrijheid van onderwijs. De rechten van het kind botsen met culturele (en dus vaak ook religieuze) visies waarin kinderen geen eigen rechten hebben, maar als onderdeel van de familie volgens vaststaande patronen in de samenleving worden gesocialiseerd (opgevoed). Een aporie, omdat ook het recht van de ouders om de eigen kinderen religieus op te voeden in de Europese Conventie is gewaarborgd op even formele en absolute manier als de godsdienstvrijheid zelf.1 In een mono-culturele samenleving geldt: ‘Al wie met ons mee wil gaan, die moet onze manieren verstaan. Zó zijn onze manieren’, zó en niet anders. Dit betekent dat de cultuur aanvoelt als natuurlijk omdat ze door quasi iedereen wordt gedeeld. En datzelfde geldt dus voor de religie, die onderdeel is van die cultuur. De religie die lange tijd ingebed was in onze Westerse cultuur, was de christelijke. Ze was er een exponent van, of de garant, naargelang hoe je de analyse maakt. We hebben in deel I gezien hoever de verstrengeling van het religieuze aspect met de cultuur ging en ook hoe absurd het is om binnen zo’n cultureel gegroeid complex de religieuze component als onveranderlijk en puur te zien. Het christendom was en is dus geen abstracte religie, die altijd zichzelf gelijk is, maar een concreet historisch menselijk fenomeen, constant in verandering dus. Aan die inbedding in de cultuur ontleende het christendom z’n vitaliteit.
Concreet betekende dit dat in onze contreien de religieuze identiteit vorm kreeg binnen een cultuur die door de aldaar dominante godsdienst (rooms-katholiek of protestants) was gestempeld. Men nam die kleur vanzelf aan, ook als men ’m niet wenste. Dat wil zeggen: Als je in deze maatschappij tot een minderheid behoorde en tegen de dominante godsdienst in ging, dan nog gold dat je in dezelfde cultuur was geboren. De religieuze identiteiten pasten op elkaar, ook en juist als ze elkaar bekampten. Je participeerde er al in, voordat je je er zelfs maar van bewust werd. De zuilenmaatschappij die, nadat tolerantie het op het religieuze terrein voor het zeggen begon te krijgen en middels wetten werd gegarandeerd, werd uitgebouwd, werd geschraagd door een gedeelde cultuur, die dus eigenlijk veel belangrijker was dan de levensbeschouwelijke verdeeldheid liet uitschijnen (versluieringseffect). Een buitenstaande zou bijv. meteen zien hoezeer de christelijke en de vrijzinnige zuil op elkaar geleken en elkaar a.h.w. spiegelden. Met een andere set of beliefs bouwde men een soortgelijke zuil uit. Ook een verzuilde samenleving is immers een manier om een plurale samenleving vorm te geven: living apart together. En meer together dus, dan men zelf vaak doorhad. En dit is nog niet zo lang verleden tijd: een halve eeuw misschien. Moraal, ethiek, hoge en lage kunst, het sociale leven, gewoonten en gebruiken, politiek en onderwijs, ja vooral dat: onderwijs, was doordrongen van de dominante vorm van het christendom (of dus gekenmerkt door precies de bestrijding daarvan, al dan niet in de vorm van een alternatief).
De religieuze marker wordt sociaal
Een niet onbelangrijk gevolg van deze symbiose van cultuur en religie is dat bij een ‘verhuizing’ naar een land of werelddeel waar een andere cultuur dominant is, er plots een enorme hoop vragen te beantwoorden zijn. Welke aspecten van je gedrag, opvattingen, zeden, gewoonten, zijn ‘maar’ cultuur (en kan dus opgegeven worden, voegt men dan vaak stilzwijgend toe, een mijns inziens veel te snelle conclusie) en wat hoort bij ‘de religie’ (en zou dus onopgeefbaar zijn, een mijns inziens eveneens betwistbare implicatie). De vraag is – zo hebt u al begrepen – mijns inziens verkeerd geformuleerd want niet te beantwoorden. De religieuze impuls kan niet zomaar gescheiden worden van de culturele gestalte. Ze is zelf een cultuuruiting en vervlochten met allerlei ander gedrag. Protestanten trappen gemakkelijk in de val dat zij menen dat dit wel kan. Cultuur is maar iets ‘bijkomstigs’ volgens hun theologie (‘expert religion’). Het gaat om het ‘geloof’, zegt men, en dat is iets persoonlijks en heeft met het hart te maken. Protestanten zijn kritisch op de vorm die het geloof aanneemt. Die is maar relatief. Dat zijn maar ‘uiterlijkheden’ zeggen ze. Daar zit ‘m het niet in (Oh neen? Wel eens afgevraagd dan waarom zoveel ruzies dan gaan over psalmgezang, bijbelvertaling, rituelen?). Je moet in theorie zonder kunnen. Zij zien hier dus weinig problemen. Geef ons de Bijbel en laat ons samenkomen. Daarmee zijn de essentiële zaken van onze religie genoemd en dus ook makkelijk overdraagbaar naar een andere cultuur. De rest komt dan vanzelf. Ook zij ontdekten al snel – toen ze ook aan ‘zending’ (missie) gingen doen – dat veel zeden en gewoonten (bijv. relaties man-vrouw, huwelijk, kleding, dagindeling, opvoeding van de kinderen, etiquette, omgangsvormen, arbeidsopvattingen, ideeën over bezit, om nog maar te zwijgen van psalmgezang en orgelspel etc.) misschien wel cultureel bepaald zijn, maar daarom nog niet los staan van de religie en zomaar opgegeven of ingewisseld kunnen worden. In theorie wel, maar in de praktijk niet. Veel van wat wij ‘uiterlijkheden’ noemen zijn dan ook overgeplant naar vreemde grond met als resultaat dat Papoea’s in Nieuw Guinea psalmen zongen op Franse Renaissance melodieën uit de zestiende eeuw die door de Hollandse inculturatie daarvan in de zeventiende eeuw hun oorspronkelijke muzikaliteit al lang verloren hadden. Heel vaak werd dus ook in de protestantse zending – net als in de rooms-katholieke missie naar Zuid-Amerika – een totaalpakket overgeplant. Grote stukken (de hele?) Westerse cultuur was te nemen of te laten. Dat er ook ander vormen, bijv. geleidelijke inculturatie, acculturatie, mogelijk zouden zijn werd vaak ontdekt als het al te laat was. Dit gezegd zijnde: leef u eens in in een inwoner van Syrië, of van Somalië, die verhuist naar Europa. Ook die neemt een pakket ‘cultuur-waarin-de-religie-is-ingebed’ mee naar de nieuwe wereld. En als die hier aankomt en wordt gevraagd om ‘zich aan te passen’ aan onze cultuur, dan wil die dat vast wel doen, maar: ‘wat is cultuur en wat is religie’, want – zo krijgt die persoon te horen: voor dat wat tot uw religie behoort, daar willen we afblijven . Daarvoor kunt u een uitzondering krijgen. Ja sterker nog: die mag u hier vrij uitoefenen hoor, want ‘wij hebben vrijheid van godsdienst’. Tsja, wat zou u doen? Ik zou – omdat alles met alles samenhangt voor mijn gevoel – gaan voor een maximumoptie. Niet enkel de set of beliefs en wat rituelen die netjes achter de gesloten deuren van de ‘sacrale ruimte’ (Wat is dat eigenlijk, vraagt de protestant?) plaatsvinden, maar ook de omgang tussen de seksen, kledingvoorschriften, opvoeding van de kinderen. Die hangen toch allemaal met elkaar samen. En in geval van onzekerheid zou ik het vragen aan de schriftgeleerden, de religieuze professionals. Die hebben er voor geleerd, nietwaar. En – verbaast het u? – die nemen altijd een maximumopties, want de dienst aan God doortrekt en bepaalt het hele leven, of zou dat toch moeten doen. Of u nu een Senegalese christen, of een Syrische moslim bent, de kans is groot dat bij een verhuis (gedwongen of vrijwillig) een aanzienlijk deel van de culturele markers uit land x na de overtocht naar land y als religieuze markers in land y verder leven. Zeker als men aan de ontvangende kant een deel van de nieuwkomers keer op keer aanspreekt met hun religieuze marker, als ‘moslims’. Ergo:
Bij een verhuizing van cultuur a naar b, krijgen culturele elementen gemakkelijk een religieuze connotatie.