Niemand weet wanneer de Middeleeuwen begonnen of eindigden en geen enkele Middeleeuwer heeft zichzelf ooit als zodanig beleefd. Iedereen leeft voor zijn gevoel in een Nieuwe Tijd. Het zijn negentiende-eeuwse historici die de term hebben verzonnen om de periode tussen twee – in hun ogen – hoogtepunten van de West-Europese geschiedenis te benoemen: De klassieke oudheid en de veronderstelde Renaissance daarvan in de vijftiende eeuw, eerst in Italië en vandaaruit in de volgende eeuw uitwaaierend over geheel Europa: de periode van de Humanisten. Het tijdperk daartussen kreeg automatisch het epitheton ‘donker’ omdat men de beide andere periodes als verlicht beschouwde. Op die constructie valt bijzonder veel af te dingen. De termen zeggen meer over de bedenkers ervan dan over de periode die ze aanduiden, maar dat is hier niet van belang. Wat wel van belang is dat in de Oudheid, bij de Grieken en de Romeinen dus, het geen enkel probleem was over religies in meervoud te spreken, dit in tegenstelling tot de Middeleeuwen, toen er één religie was (al de rest was fout).
De Europese situatie: 4 soorten religie
Inhoudsopgave
Aan het eind van de Middeleeuwen, na bijna 1000 jaar christelijke hegemonie in het Latijnse Westen, waarvan de laatste paar honderd jaar ook werkelijk, was het voor iedereen wel duidelijk dat er maar één God was, de christelijke. Alle pre-christelijke goden en religies waren herinneringen geworden, vergelijkbaar met de Griekse en Romeinse, en de societas christiana was een feit, niet bedacht, maar gegroeid. Vanuit deze volledig van het christendom (in die onbewust syncretistische vorm die hierboven is geschetst) doordrenkte wereld keek men naar religies waarvan men vernam dat die buiten de christelijke gebieden beleden werden. Het oordeel lag al van tevoren vast: het was zeker geen dienst aan de enige echte God, maar een poging van de aartsvijand van God, de duivel, om de mensen van het ware Evangelie weg te houden, door die een ‘surrogaat’ aan te bieden. Twee van die perfide religies kende men in de christenheid bij name en in ’t echt: het Jodendom en de islam (toen meestal Mohammedanisme geheten).
Het Jodendom
De eerstgenoemde religie bestond uit mensen die maar niet wilden inzien dat Jezus de beloofde Messias (‘Christos’ in het Grieks) was, terwijl hun eigen geschriften, zo meenden de christenen toch, dat nota bene luid en duidelijk verkondigden. Wel vreemd, dat de mensen die de Geschriften zelf hadden geschreven, de Joden, en die ze in de oorspronkelijke taal dag-in dag-uit lazen, dat die dat anders zagen en maar niet overtuigd konden worden. Daar moest de duivel dus wel achter zitten. Die verblindt hun ogen en verduistert hun verstand. Vandaar dat het symbool voor de synagoge in de christelijke kunst een geblinddoekte vrouw is. Men verdroeg ze ternauwernood, en eigenlijk helemaal niet, in de christelijke wereld. Hun ‘er-nog-steeds-zijn’ was een constante kritiek op de waarheidsclaim van de Kerk.
De islam
De islam was een andere zaak. Dat was een gevaarlijke concurrent, een vijand. Moslims leefden niet in de christelijke wereld zoals de Joden, maar aan de rand ervan en rukten soms vervaarlijk ver op in wat christelijk gebied was: In 1492 waren ze net weer uit Spanje verdreven, na vele eeuwen present te zijn geweest. Via de Balkan kwamen ze op dat moment ook al snel weer dichterbij (Constantinopel was in 1452 gevallen) en in de zestiendeen zeventiende eeuw zouden ze tot tweemaal toe voor de poorten van Wenen verschijnen. Theologisch was men er snel klaar mee: Mohammed was een bedrieger, die zich voordeed als een profeet en de heilige Schriften verdraaide. Zo probeerde hij de mensen te misleiden. Duivelswerk, dat was zeker. En de duivel is de ‘vader der leugen’, dat weet toch iedereen. Tegenwoordig wordt er soms lyrisch gedaan over periodes van vreedzaam samenleven van de drie Schriftreligies, m.n. in Spanje (’El Andalus’), maar dan vergeten we dat dat uitzonderingen waren die enkel konden bestaan onder een autocratisch bewind, en vervolgens ook telkens weer bezweken onder druk van zeloten, van afwisselend islamitische en christelijke strekking. Trouwens: strategisch toestaan van andere religies omdat je de mensen en hun kennis en kunde kunt gebruiken vanuit een machtspositie is nog niet helemaal hetzelfde als ‘tolerantie’ in de moderne zin van dit woord. Ook Franciscus van Assisi’s legendarische bezoek aan de sultan in 1219 worde in zijn historische context gelezen. De ‘minderbroeders’ begaven zich als schapen temidden der wolven om Christus te prediken aan de ongelovigen (zo staat het letterlijk in het oudste verslag). De biografie van Bonaventura introduceert dit bezoek zelfs expliciet als een poging van Franciscus tot het verwerven van het ‘martelaarschap’. Maar dit terzijde.
De exotische religies
Aan de rand van de wereld – in het Verre Oosten dus –, zo wist men uit klassieke bronnen en sinds Marco Polo ook uit de eerste hand, leefden ook nog volken, die er allerlei vreemdsoortige gebruiken en rituelen op nahielden, maar die tevens een hoge vorm van beschaving aan de dag legden. De legendes die over deze wereld verder nog de ronde deden, maken duidelijk dat er uiteindelijk weinig reële kennis aanwezig was. Ze schetsen een exotisch, curieus beeld, met trekken van een etnografische freakshow. Men leze Umberto Eco’s Baudolino of bezie het timpaan in Vézélay voor meer détails. Deze volkeren met hun rituelen waren randverschijnselen, net zo vreemd als de bijbelse volkeren met hun Baäls en Astartes (Kanaänitische vruchtbaarheidsgoden) waar de oudtestamentische profeten zo tegen tekeer waren gegaan. Van één ding was men zeker: Ooit zullen alle volkeren Christus erkennen als Heer, is het niet middels conversio (bekering) dan wel via subversio (onderwerping). Kortom: er is maar één godsdienst op aarde die naam waardig, en dat is de christelijke. En als men zich in een land bevindt waar die godsdienst beoefend wordt, dan zit men goed.
De ketters: the enemy within
Het christendom is niet de ware godsdienst (alsof er andere zouden zijn), het is gewoon de enige godsdienst, al de rest is bedrog en/of duivelswerk, afgoderij. Vera religio is een intern christelijkek qualifier. Het duidt erop dat je God waarachtig dienen moet, gemeend, van binnenuit. De term ‘religio’ duidt dus op de aan God verplichte dienst, die bestaat in gebeden, rituelen, maar die ook zit in de ordening van het leven. De koning is er ‘bij de gratie Gods’ en de wetten zijn niet des mensen maar des Heren. Ook de natuur is door deze God geschapen. Reeds vroeg in de Middeleeuwen incorporeerden christelijke denkers en kerkjuristen de klassieke Romeinse notie van de ‘natuurwet’ in hun theologie. Dat die wet geen andere kon zijn dan de goddelijke, spreekt voor zich. De soms hevige betwistingen of de kerk bij de invulling en beoefening van die dienst aan God het wel helemaal goed deed, waren geen discussies tussen godsdiensten of denominaties, maar een strijd om de orthodoxie en orthopraxie (de juiste leer en het juiste leven) binnen de enige godsdienst. Verliezers werden gediskwalificeerd als ketters en meestal tamelijk efficiënt onderdrukt met behulp van de wereldlijke overheid. Dat God op een verkeerde wijze (falsa religio) zou worden gediend was onacceptabel. Achter ketterijen zit de duivel en die moet te vuur en te zwaard bestreden worden. Hij kaapt immers voortdurend de menselijke faculteit om God te dienen en spant die voor zijn eigen karretje. De duivel is nooit origineel, hij kan zelf niets creëren, hij kan enkel God imiteren, nadoen. Hij is de aartsplagiator. Binnen de christelijke wereld probeert hij dat middels ketterse bewegingen. Daarin bootst de duivel de ‘kerk’ na terwijl ze stukken daarvan vervalst. De duivel is Gods aap. Hij kan leerstukken vervalsen, ceremoniën en rituelen parodiëren, de levenswandel (ethiek) perverteren en zo de hele Kerkorde verstoren. De katharen boden zelfs een volledig alternatief met hun ‘tegenkerk’ en moesten dan ook volledig worden uitgeroeid. Leerstellige ketterijen werden het gemakkelijkst geneutraliseerd: verbranding van de geschriften en de belangrijkste ketters volstond. Voordat de boekdrukkunst een snelle en grote verspreiding van gedachten mogelijk maakte, was ketterij zodoende heel vaak een lokaal verschijnsel. De grens tussen ketterij en rechtmatig protest was trouwens soms flinterdun, temeer daar over veel zaken in de kerk het laatste woord ook nog niet gezegd was en Rome ook niet alles kon controleren. Daarom kon Pietro Valdes, die met de armen van Lyon paarsgewijs rondtrok, het evangelie predikend, levend in armoede, veroordeeld worden als ketter, terwijl zijn spirituele tweelingbroer Franciscus van Assisi die ongeveer hetzelfde deed, heilig verklaard kon worden, weliswaar ook na op het nippertje aan de ketterveroordeling te zijn ontsnapt. Idem voor leerstellige ketterijen: Thomas van Aquino had het tijdens zijn leven behoorlijk lastig om ‘binnen het toenmalige kader’ te blijven, vooral omdat hij de heidense filosoof Aristoteles zo’n royale plaats gaf binnen zijn denken. Hij moest nog door zijn alom gerespecteerde leermeester, Albertus de Grote, worden verdedigd tegen de aanklacht van ketterij, terwijl enkele eeuwen later zijn denkwereld dominant is geworden en zijn ‘systeem’, het Thomisme, quasi heilig verklaard wordt als de rooms-katholieke kerk tegenover de chaos van de protestanten klaarheid willen scheppen (concilie van Trente). Van ketter tot doctor ecclesiae.
God dienen of niet… that’s the question
De godsdienstige wereld was dus geen wereld zonder strijd, de christenheid was ook absoluut geen monolithisch uniform blok, maar op zich was het in de kern van de geloofsopvatting overzichtelijk. Je had maar twee mogelijkheden: je diende God correct, dan was je christen. Je diende God verkeerd, dan was je of een Jood, of een moslim, of een afgodendienaar. En achter deze laatste drie zat de duivel. Andere mogelijkheden waren er niet. Irreligiositeit was geen optie, niet omdat het niet was toegestaan, maar gewoon omdat het ondenkbaar, onvoorstelbaar was. Men kon God niet nìet dienen. Dat was een ontologische onmogelijkheid. Een atheïst was geen theoretische godloochenaar, maar een praktische: hij leefde alsof God niet bestond terwijl Hij natuurlijk wèl bestond. Zijn portret wordt al geschetst in het boek der Psalmen. Daar heet hij een ‘dwaas’. Dominant tot ver in de Nieuwe Tijd was dus de Middeleeuwse indeling van alle religieuze verschijnselen in vier groepen: christenen, Joden, moslims en afgodische heidenen. De laatste categorie was de restgroep, die alles omvatte wat niet in één van de eerste categorieën thuishoorde. Men kende die categorie eigenlijk alleen van horen zeggen. Ze kwamen in de Bijbel voor, m.n. in het Oude Testament. Ze dienden ‘afgoden’. Die konden mannelijk en vrouwelijk zijn (Baäl en Astarte). Ze maakten beelden en vereerden die en brachten daar offers voor. Wat in de Bijbel stond, werd bevestigd in de geschriften uit de klassieke oudheid, waarin men over soortgelijke gebruiken las, maar dan rond Griekse en Romeinse goden. Dit was allemaal heidendom, afgoderij. Er is maar één God, de christelijke. Er zijn dus geen andere religies waarmee je fijn moet samenleven, neen, er is afgoderij en die moet uitgeroeid worden. Voorbeeldverhalen te over – opnieuw – in de Bijbel, m.n. in het Oude Testament: Denk aan de profeet Elia, die de Baälspriesters uitdaagt, verslaat en vervolgens eigenhandig ombrengt. Ook in de christelijke traditie zelf waren talrijke heiligenverhalen te vinden, waarvan de grootste die waren die Europa van de afgodendienst hadden gezuiverd: In onze contreien: Amandus, Willibrord, Bonifatius. Verhalen over het omhakken van afgodenbeelden en de vernietiging van cultusobjecten behoorden tot het standaardmateriaal van elke verteller. Talrijk waren de martelaren en vooral martelaressen wier levensverhaal (stervensverhaal) was opgebouwd als een heroïsche weigering van het aanbidden van een of andere heidense god, hetzij romeins, hetzij van latere Europese snit. Hoe exotischer hoe beter!
Spannend wordt het als men in de 16de eeuw plots opnieuw met vreemde religies wordt geconfronteerd, maar dan echt bestaande: De ontdekking van de ‘Nieuwe Wereld’ maakte de oude discussies plots weer brandend actueel.