Divided by Faith
Degenen die in het begin van de Nieuwe Tijd begonnen te beseffen dat religie niet alleen verdeeldheid zaait, maar die grenzen ook ‘bevriest’, waren uitzonderingen. Men was er immers ‘heilig’ van overtuigd dat men de bijbel wèl correct uitlegde, i.t.t. de anderen. Zo goed als iedereen was van mening dat het een kwestie van studeren, doorredeneren, discussiëren tot je zwart ziet, zou zijn, en dan zouden de anderen wel tot het inzicht komen dat zij dwaalden en dat wij gelijk hadden. Het omgekeerde was theoretisch ook mogelijk, maar kwam in de praktijk maar zelden voor. Indien dit niet lukte, dan kon de conclusie niet anders zijn, dan dat de anderen wel ziende blind moesten zijn en daar zou dan de duivel wel eens achter kunnen zitten. De stem van mensen als Sebastiaan Castellio en Dirk Coornhert, om me te beperken tot twee bekende zestiende eeuwse proteststemmen die tot matiging en acceptatie van interne pluraliteit opriepen, bleven die van roependen in de woestijn (om nog maar eens een bijbelse metafoor te gebruiken). Zij voelden aan dat fundamentele verschillen van mening over ‘waar het God nu precies om te doen is’ en ‘hoe we de dienst aan God moeten vormgeven’ niet zozeer te wijten waren aan een gebrek aan bijbelstudie, maar veeleer daardoor werden geactiveerd en door nog verdere bijbelstudie niet zouden worden opgelost, maar versterkt. Het was tevergeefs. De religieuze identiteiten sloten zich, zochten en vonden steun bij politieke machthebbers, en verschansten zich theologisch in scholastieke bolwerken. Zo werd de interpretatie en vormgeving van de christelijke godsdienst hèt scheidend principe van Europa. Divided by Faith zoals de titel van het bekende boek van Benjamin Kaplan over deze periode luidt, of in dezelfde geest de bestseller van Diarmaid McCulloch: Reformation, Europe’s house divided. Kerk en staat waren aan het eind van de godsdienstoorlogen nog strikter vervlochten dan voorheen, alleen waren er nu qua ene kerk twee opties. Dat wil zeggen: Nominaal was in Europa iedereen nog steeds christen (tenzij je moslim of Jood was). Maar als christen was je nu voortaan rooms-katholiek of protestant. En binnen die laatste groep ontstond in de zestiende eeuw nog een extra vork: Je was of ‘Evangelisch’ (= Luthers) of ‘Gereformeerd/Hervormd’ (= kerkvorm geënt op ideeën van Jean Calvin). Echte vrede was er niet (de theologenstrijd ging gewoon door, maar nu zonder de gewapende variant) en erg bevredigend was het ook niet, zowel spiritueel als intellectueel. Elke zondag opnieuw belijden dat de ‘heilige kerk één is’, terwijl ze dat evident niet is, is een beetje gênant. Daar komt nog de ervaring bij dat datgene wat zich nu ‘de heilige Kerk’ noemt, ook na de Reformatie, blijft tekortschieten ten opzichte van het ideaalbeeld. Na verloop van tijd kreeg vooral elke nieuwe protestantse kerk die zelf de gevestigde kerk was geworden (Established Church is de technische term voor de geprivilegieerde kerk in een bepaald territorium) hiermee te maken. Interne contestatie was het gevolg. De breuk bleef repeteren. En hoe harder men zich daartegen verzette, hoe erger het werd. Net als de Tovenaarsleerling hebben protesterende christenen, die zich op de bijbel beroepen, een proces op gang gebracht dat ze niet meer kunnen stuiten. Men trok ‘uit Egypte’ en voelde zich bevrijd, maar dat duurde vaak niet maar even. Ook de nieuwe leiders (of men ze nu bisschop of voorganger of dominee of broeder noemde, dat maakte niet uit) bleken niet ongevoelig voor eer en macht en de ‘broeders en zusters in de Heer’, die de nieuwe ‘gemeenschap der heiligen’ vormden, waren toch vooral gewone mensen met hun grote, maar ook hun kleine kantjes. De meesten legden zich na verloop van tijd wel neer bij de status quo, al dan niet terugverlangend naar de ‘vleespotten van Egypte’. Tegelijk kon je er zeker van zijn dat na enige tijd de onrust toch weer zou ontwaken. Eens de bijbel binnen een groep mensen goddelijk gezag heeft gekregen en je stelt dat de inhoud ervan in principe door ieder lid van de gemeenschap kan worden begrepen (Christianity’s dangerous idea, weet u nog, Alister McGrath), zal de gemeenschap die zich rond dat boek verzamelt door dat boek worden verontrust. Het leven van het individu en van de groep kan immers altijd beter, en teksten kun je ook altijd anders verstaan, of anders kaderen, of met andere teksten verbinden, of juist tegen andere teksten uitspelen, of tegen elkaar wegstrepen. Ook zijn er altijd nog wel weer andere teksten te vinden, die je kunt binnenbrengen in een debat etc. Tekstinterpretatie kent geen einde. De verpersoonlijking van de geloofsrelatie, die mede geïnspireerd door Luthers sterk autobiografisch gekleurde vertolking van wat volgens hem de kern van het geloof was, gaf aan zulke discussies ook bijna altijd een existentieel karakter. Hierdoor nam het risico op kerkscheurende effecten sterk toe. Men kon om alles ruzie krijgen. Elk détail kon een ‘shibboleth’ worden, een merkteken waarmee je ware van valse kerk kon onderscheiden. De wijze van doopbediening, de kleding van de voorganger, de liederen die men zong (of juist niet zong), de inrichting van het kerkgebouw, de ruimte die men gaf aan nieuwe openbaringen, de rol van de vrouw, enz. Het waren echt niet altijd theologisch complexe kwesties zoals de opvatting over Gods eeuwige raadsbesluiten (de predestinatie) waarin de nog jonge hervormde kerk in de Nederlanden verstrikt raakte in het begin van de zeventiende eeuw, die de kerk deden scheuren. Dat was eerder uitzonderlijk.
Tolerantie als het niet anders kan
Het moge duidelijk zijn dat in dit Europa dat sinds 1555 (Augsburg) de pacificatie zocht middels een verdeling in mono-confessionele staten en staatjes, grotere bewegingen die van mening waren dat de officiële kerk – maakt niet uit van welke strekking – eigenlijk ook weer tekortschoot en alles nog eens moest worden overgedaan, weinig speelruimte kregen. Wie vond dat de ‘protestantse kerk’ waaronder zij ressorteerden nog niet ‘echt hervormd’ was, of nog niet genoeg, en dat ook openlijk liet weten, kreeg te maken met stevige repressie. De discussieruimte, ook binnen de protestantse kerken, was vaak heel beperkt. En ookal stond de wereldlijke macht niet altijd te trappelen om de wensen van de geestelijke macht (= de geprivilegieerde kerk) uit te voeren, toch kregen die meestal wel hun zin. Wereldlijke leiders streefden immers vooral naar maatschappelijke rust en konden naar buiten uitbrekende kerkelijke twisten missen als kiespijn. Kerkelijke leiders en burgerlijke overheden spanden dus vaak samen om malcontenten en onruststokers (zo noemden zij de mensen die er een andere mening op na hielden vaak) te neutraliseren. Gelovigen die zich zelfs onder druk en dreiging niet lieten doen, zochten na verloop van tijd hun heil elders. Ze namen bijvoorbeeld het heft in eigen handen en kwamen samen in buiten- of randkerkelijke groepen, waar ze hun spirituele honger op eigen vuist zochten te stillen. Het is de tijd van de conventikels, de groepen die in een kleine kring van vromen streven naar de bekering van het hart, de kerkjes in de kerk. Ook nam de onverschilligheid grote vormen aan. Tegen het midden van de zeventiende eeuw was in bepaalde delen van Holland en Utrecht nog niet eens de helft van de inwoners aangesloten bij de Nederlandse Hervormde kerk. Op het vasteland van Europa bleven de conflicten meestal beperkt tot binnenkerkelijke ruzies, die soms tot op het scherp van de snede werden uitgevochten. Vooral theologen blonken uit in het consequent doorredeneren (scholastieke theologie) met school- en partijvorming als resultaat. Omdat het over ‘God en het eeuwig wel en wee’ ging, schuwden ze ook de grote woorden niet bij het bestrijden van andermans opvattingen. Rabies theologorum heet die beroepsziekte. Ze ontstaat als je grote rationele denkkracht loslaat op een materie die per definitie niet rationeel is. Voor een tijd kon het ook het kerkelijk leven verlammen en een geloofsgemeenschap verdelen. De overheid poogde kerkelijke discussies zoveel mogelijk tot de universiteitslokalen en de kansels te beperken, zodat de openbare orde er niet door werd verstoord. Zo hoopte de staat na 1648 de onrustige kanten van de religieuze impuls getemd te hebben. Territorisalisering, one-region-one-religion, en de rest houdt zich gedeisd: een van bovenaf opgelegde pacificering. De staat (de vorst) onderwerpt de kerk aan zijn wil. Is hij Luthers, dan zijn onderdanen ook. Met uitzondering van de Nederlandse republiek (en Frankrijk tot aan de herroeping van het edict van Nantes in 1682) kon je immers enkel burgerrechten hebben in Europa als je de religie van de vorst volgde en je dus op z’n minst in schijn onderwierp aan de kerkelijke jurisdictie. Heel vaak hield dat verplichte participatie in de godsdienstoefeningen in. Vrijheid van geweten was het maximum dat men in 1648 uit de brand kon slepen. Dat betekent dat de mens op het forum internum vrij was, hij mocht persoonlijk de extra-territoriale versie van het christendom verkiezen (dat was niet meer strafbaar). Hij mocht zelfs in z’n hart God vervloeken, maar op het publieke forum herhaalde hij zulke dingen beter niet. De straf op blasfemie was niet mals. Hetzelfde geldt voor andersgelovigen. Na verloop van tijd liet men die meestal wel met rust, ook als ze elkaar begonnen op te zoeken en stiekem erediensten te organiseren. Ze moesten het echter wel ‘binnenshuis’ houden, niet zichtbaar, niet hoorbaar op straat. ‘Oogluiking’ heette die praktijk. Zelfs in de Nederlandse Republiek, waar geen verplichte religie was, enkel een bevoorrechte, ging men in het begin ook niet bepaald ver in het ‘tolereren’ van alles wat niet Hervormd/Gereformeerd was. Zelfs de voormalige strijdmakkers in het gevecht tegen Rome, de Lutheranen, kregen nauwelijks leefruimte. In 1680 moest de Lutherse kerk die men in Franeker had gebouwd, na een klacht, op last van de Gedeputeerde Staten steen voor steen weer worden afgebroken. En rooms-katholieken moesten ‘onze lieve Heer maar op zolder‘ aanroepen. Dat was het maximum waar men toe kwam qua godsdienstvrijheid. In de meeste rooms-katholieke landen (zoals de Zuidelijke Nederlanden), was zelfs dat vaak nog te veel gevraagd. Enkel in de bossen van Vlaanderen, in de geuzenhoek, liet men de protestanten na verloop van tijd met rust en mochten ze een pand neerzetten, ver van de openbare weg, en van buiten niet herkenbaar als kerk (Maria-Horebeke). Anders-gelovigen werden dus gemarginaliseerd en anders-denkenden binnen de bevoorrechte religie werden fors aangepakt.
© Dick Wursten: fair use policy: d.w.z. alle gebruik toegestaan mits vermelding van de bron.