Juridisering van de godsdienstvrijheid

De verenging van het religiebegrip tot een set of beliefs (of deeply held convictions) gecombineerd met de pretentie van de staat dat zij ‘het goede’ in religion and belief mag en kan versterken met het oog op het algemeen welzijn heeft een wonderlijk effect op de individuele vrijheid van godsdienst. Die neemt namelijk af… Men discrimineert niet (multiple establishment), maar door het geloof in de maakbaarheid (bestuurbaarheid) van religie, krijgt ‘governed religion’ de overhand en worden experts (‘expert religion’) in gehuurd om het goede van het kwade te onderscheiden en te managen. Het slachtoffer is ‘everyday religion’, dat wat de gewone mensen van religie vinden…

Averechts effect: de vrijheid neemt af

Juridisering van de godsdienstvrijheid leidt in de handen van de ‘managers’ (overheid) tot een toename van de religieuze onvrijheid. Immers: Van degenen die zich op de godsdienstvrijheid beroepen (omdat ze zich gediscrimineerd voelen of belemmerd in het vormgeven van hun religie) krijgen namelijk zij die het goed kunnen uitleggen, hun zin. Immers: kun je bewijzen dat er een set of beliefs bestaat die je tot een bepaald gedrag verplichten, dan heb je een zaak, op voorwaarde natuurlijk dat je kunt aantonen dat je serieus bent (exit Pastafarians). Binnen elke ‘erkende godsdienst’ (of – a-religieus – een gekende filosofische traditie met een degelijk pakket opvattingen) zijn er altijd rekkelijken en preciezen. Wat de laatstgenoemden een essentieel onderdeel van de godsdienst vinden (bijv. het dragen van een hoofddoek: hidjab of nikab), kan voor anderen binnen diezelfde godsdienst een ‘adiaphoron’ (iets wat er eigenlijk niet echt toe doet) zijn. De rechter kan daar niet over oordelen, en mag daar niet over oordelen, want dat is een interne aangelegenheid binnen de godsdienst. Uit de aarde der zaak zullen de meeste klagers of eisers tot het type gelovigen behoren dat ‘alles ernstig neemt’ in zaken van het geloof. Moslims die geen sluier dragen of een losse doek, maar niet noodzakelijk altijd (de ‘rekkelijken’) zullen geen proces hoeven aanspannen. Zij komen immers niet in de problemen. De ‘preciezen’ wel. Zij vinden zich ook de ‘echte’ gelovigen, want anders zouden ze dit niet doen. Zij hebben er veel voor over. Ze kijken in hun hart ook neer op die anderen die het zo nauw niet nemen. Die zijn niet goed bezig. Elke keer als zij een slag thuishalen, is de vrijheid van godsdienst voor de meer liberale en compromissen-zoekende gelovigen weer een klein beetje minder geworden. Ik bedoel: Als de rechter zegt dat je een hoofddoek moet kunnen dragen op school, of tijdens je werk, dan zit daar een heel sterke subtekst onder, die zegt: ‘echte moslima’s dragen hoofddoeken, en niet alleen als het zo uitkomt, maar vooral als ze ervoor moeten strijden’. Het belang van de religieuze identifier groeit het best tegen de druk in, nietwaar. Het algemeen mensenrecht (vrijheid van godsdienst), ooit uitgevonden om mensen te beschermen tegen mono-religieuze dwang, garandeerde iedere burger dat de overheid zich niet zou bemoeien met de manier waarop jij je religieuze ruimte vult (of niet vult). Welnu, dat mensenrecht begint in onze plurale samenleving meer en meer te werken als een soort fixeermachine voor religieuze identiteiten, die vanuit de aard der zaak tenderen naar duidelijk afgelijnde sets of beliefs (inclusief gedragscode): fundamentalistische dus. De religieuze uitingsvormen die meer diffuus zijn, de religieuze zielen die niet zo welbespraakt zijn, of daar geen behoefte aan hebben, de meer bemiddelende, vaak wat eclectische vormen van religie, ze komen in het rechtssysteem niet voor en kunnen zich ook niet op de grondwet beroepen als zij vinden dat ze langzaam overruled worden door de meer fundamentalistische stromingen binnen hun eigen religie. Mocht u denken dat ik hier overdrijf, ik vrees van niet. Ik bemerk een reïficatie, een ‘Verdinglichung’, een verstening, in het religiedebat. Er is een constante suggestie dat je moet kunnen omschrijven ‘wat de islam is, en wat niet, wat het christendom is, en wat niet’, met in het kielzog hiervan: wat wel in aanmerking komt voor bescherming door artikel 9 en wat niet. Het speelveld waarop al die diverse levensbeschouwelijke impulsen en aanzetten elkaar ontmoeten en wederzijds bevragen en bevruchten wordt steeds kleiner, want de grenzen steeds scherper. Ik ervaar het zo binnen mijn eigen kleine protestants-christelijke zuil, ik merk het ook in de katholieke zuil: Essentialisten hebben de wind in de zeilen. Zij die weten ‘wat het christendom is’ en die ook duidelijk hun mening op tafel kunnen leggen, zijn aan zet. Zij zijn (vinden ze zelf)  ‘de echte gelovigen’ en de media papegaaien ze gedachteloos na, en het gerecht versterkt kun stem duizendvoud. En de gewone mens, die maar wat aanmoddert, ook qua religieuze gebruiken, hij komt in het verhaal niet voor. Pijnlijk om te zien hoe een vrijheidsrecht dat bedoeld was om de vrije ontplooiing van een menselijke aanleg te waarborgen, in de praktijk ertoe leidt dat de stem van fundamentalisten allerhande wordt versterkt.

Twee concrete voorbeelden van dit averechtse effect. Eén op macro-schaal (Sri Lanka) en één uit het leven van alledag gegrepen (Boca Raton)

Juridische regeling leidt tot verharding van tegenstellingen (Sri Lanka)

Toen Ceylon onafhankelijk werd (1948) vond men – logisch – dat in de nieuwe grondwet recht moest worden gedaan aan de religieuze realiteit van het eiland. De cultureel het diepst verwortelde religie was en is Boeddhistisch van kleur.1

De Britse overheersing had – vond men – de dominante positie van het Boeddhisme op het eiland gewild en ongewild aangetast. De administratieve regels voor het beheer van kloosters, de onteigening van religieuze bezittingen, de afschaffing van de traditionele politieke structuren: het had z’n impact niet gemist, en dan zwijg ik nog over de christelijke missionering. De nieuwe wetgevende vergadering wilde echter niet rancuneus alles terugdraaien. Men ging op zoek naar een redelijk compromis. De fundamentele mensenrechten aangaande de vrijheid van gedachte, godsdienst, en geweten, waren net geformuleerd door de VN en men nam die over. Tegelijk vond men dat er een historische plicht was ten opzichte van het Boeddhisme. Zij hadden het zwaarst geleden onder de kolonisatie en verdienden wel een vorm van ‘Wiedergutmachung’. Zo besloot men om naast de ‘negatieve vrijheidsrechten’ in Amerikaanse geest (houd religie en regering uit elkaar, dan zullen beide floreren) dat het billijk zou zijn ook een particulier engagement van staatswege in de grondwet op te nemen ten opzichte van het Boeddhisme. De volgende formule werd voorgesteld (cursiveringen van mij): ‘In the Republic of Sri Lanka, Buddhism, the religion of the majority of the people, shall be given its rightful place, and accordingly, it shall be the duty of the State to protect and foster Buddhism, while assuring to all religions the rights granted.’ Volgt een verwijzing naar een clausule die nauw verwant is aan het Handvest van de VN over de vrijheid van godsdienst, inclusief het recht op de openbare uitoefening ervan. Hiermee hoopte men de maatschappelijke realiteit (pluraal) en de geschiedenis (Boeddhisme als ‘culturally embedded religion’) recht te doen. Geen van de partijen in Sri Lanka was il-liberaal, en na de onafhankelijkheid was er een breed draagvlak om ‘iets te doen’ voor de Boeddhistische monniken. Het compromis werd aanvaard. Wie echter dacht dat hiermee de kous af was, vergiste zich. Vooreerst vonden sommige Boeddhistische groepen (!) dat dit niet genoeg was. Verder voelde de grootste Tamil partij op het eiland (voornamelijk Hindoes, maar ook christenen), die claimde alle Tamils te vertegenwoordigen (!) zich gediscrimineerd. Het Boeddhisme werd duidelijk bevoorrecht (‘protect and foster’) en als religie (Boeddhisme

) erkend terwijl de overige godsdiensten het met het persoonlijk recht op vrijheid van godsdienst moesten doen. Deze discriminatie werd middels een reeks wetsvoorstellen en juridische klachten aangevochten en resulteerde in een kleine downgrade van de status van het Boeddhisme. Er werd niet meer gezegd dat de voorkeursbehandeling van het Boeddhisme te maken had met het feit dat ze de godsdienst van de ‘meerderheid’ was en ook was het geen kwestie meer van recht (‘rightful place’) maar enkel gebaseerd op de historische omstandigheid dat in Sri Lanka deze religie nu eenmaal de ‘foremost place’ innam. Enkele jaren later vond er na nog wat getouwtrek een niet onbelangrijke semantische wijziging plaats. De term Boeddhisme vonden sommige Boeddhistische groepen (!) te Westers en te veel gefocust op de ‘set of beliefs’. Zij wilden een andere term in de wet hebben die breder was en ook folklore, gewoontes, gebruiken en bezittingen insloot. Zij verdedigde dit met de verwijzing naar het feit dat de Boeddhistische traditie eigenlijk niet op één lijn gesteld kan worden met de andere religies, omdat zij een totale levenspraktijk omvat. Was niet de ‘hele cultuur’ van Sri Lanka erdoor gestempeld? Zij vonden dat zij niet vergeleken konden worden met ‘vreemde religies’ zoals Islam, Hindoeïsme en Christendom. Ze kregen hun zin. Er werd een term ingevoerd die a.h.w. de hele Boeddhistische cultuur meenam in het godsdienstprivilege.2 Tegelijk werd echter ook de sectie die de vrijheid van religie garandeerde, geupgraded tot grondwetsniveau. De evenwichtsoefening om één religie te bevoordelen (established religion) zonder de anderen te benadelen werd dus volgehouden, ondanks internationale kritiek dat men zo niet aan de hoge standaard van de VN voldeed. De vraag is: heeft dit gewerkt om de spanningen in Sri Lanka, voorzover die met religie verbonden waren, zo te regelen dat het samenleven van de mensen erdoor werd bevorderd? Hier doet zich nu het wonderlijke verschijnsel voor, dat de poging om conflicten met religieuze connotatie te regelen bij wet, er in de praktijk toe heeft geleid dat de religieuze tegenstellingen in Sri Lanka zich hebben verhard. Niet enkel omdat de verschillend facties die tijdens de burgeroorlog (Tamil Tijgers) ook van de religieuze marker gebruik maakten om vijandbeelden in stand te houden (vgl. Noord-Ierland). Dan zou namelijk na de beëindiging ervan er een relatieve afname van spanningen moeten hebben plaatsgevonden. Dit is echter niet het geval. Integendeel. Steeds vaker, steeds breder en ook met steeds meer publieke weerklank, werden er processen aangespannen tussen religieuze groeperingen onderling of door religieuze groepen tegen de staat. Parallel hiermee werd het heel gewoon om sociale spanningen tussen bevolkingsgroepen te ‘hercoderen’ in schendingen van religieuze vrijheden en voor de rechter te brengen. De juridische tools die de Sri Lankezen hadden uitgevonden en gefinetuned om juist die spanningen te kunnen beheersen, leidden ertoe dat de scheidslijnen tussen Boeddhistische en niet-Boeddhistische Sri Lankezen (u voelt wel dat dit de partijen zijn die na verloop van tijd op grond van de wetgeving zich gevormd hebben) zijn verdiept en verhard. In de voortgaande procesvoering gebeurde wat wij overal ter wereld zien gebeuren: Eerst is er een ‘reïficatie’ van de term ‘religie’: wat daaronder verstaan wordt, wordt steeds preciezer gedefinieerd door degenen die de processen voeren en hun experten. Ook worden de posities steeds scherper tegenover elkaar afgebakend. De tegenstelling worden als zodanig gefixeerd in religieuze taal. Heel scherp komt dit aan het licht in toen een parlementslid van de Sinhala-Boeddhistische politieke partij een wetsvoorstel indiende waarin hij de veronderstelde bekeringsijver van christelijke zendelingen probeerde te laten verbieden op grond van de grondwet: de staat had toch de plicht ‘to protect and to foster Buddhism’. Vrijwel meteen stond het land op z’n kop. Schending van de vrijheid van godsdienst, klonk het. Kranten stonden vol met opiniestukken pro en contra etc. Maar liefst 21 personen spanden een proces aan bij het Hooggerechtshof om dit wetsvoorstel ongrondwettelijk te laten verklaren. Die 21, zeer verscheiden qua achtergrond, hadden gemeen dat ze niet-Boeddhist waren. Hiertegenover groepeerden zich natuurlijk meteen ook weer diverse partijen, die ieder voor zich claimden dat ze het welzijn van het Boeddhisme in de breedste zin des woords voor ogen hadden. Beide partijen stelden nadrukkelijk ze in principe niets tegen de vrijheid van godsdienst hadden, maar er zijn grenzen. Het zou te ver voeren hier op de détails in te gaan – daarvoor verwijs ik u naar het reeds geciteerde artikel van Benjamin Schontal, waar het mij om gaat is dat het bijzonder leerrijk is om te zien hoe religieuze markers dienen om groepen tegenover elkaar af te grenzen. Verder gaf men in het proces elkaar geen duimbreed toe. De Boeddhisten betoogden dat ze helemaal niet de vrijheid van godsdienst schonden. Iedereen had immers de vrijheid van ‘religie te veranderen’, zoals in de grondwet stond. Alleen vonden zij dat het tot het Boeddhisme hoorde om ‘in een omgeving te wonen waar men geestelijk met rust gelaten wordt’ en dat het garanderen hiervan hoorde bij de overheidsopdracht ‘to protect and foster’ de Boeddhistisch cultuur. Hiertegenover hielden de christelijke genootschappen vol dat het essentieel is voor een christen om van zijn geloof te getuigen en dat dezelfde grondwet de overheid dus gebiedt om dat niet te verbieden. Benjamin Schonthal die dit proces beschrijft, merkt op dat in de hele procesgang er helemaal geen link was met een concreet geval. Voorbeelden die aangehaald werden van bekeringsijver waren anecdotisch, en kwamen uit de krant. Er is geen getuige gehoord. De strijd tussen beide groepen in de rechtszaal was abstract, losgemaakt van de geleefde realiteit. Locale reële spanningen waren ‘gehercodeerd’ als globale conflicten over onvervreemdbare grondrechten en universele vrijheden. De tegenstelling in het gerechtshof was ‘het Westen vs. Sri Lanka’, ‘het Christendom vs. het Boeddhisme’.

Men is eigenlijk in alle valkuilen die ik hierboven heb aangeduid gevallen. Men heeft levende religieuze tradities, die in zichzelf heel bont en divers zijn, omgevormd tot vaststaande, stabiele en onveranderlijke concepten. Hierdoor nam ‘expert religion’ de plaats is van ‘lived religion’. Niet allen de veelkleurigheid verdween hierdoor, ook begonnen de groepen steeds meer te doen alsof zij de legitieme vertegenwoordigers van allen waren. Hierdoor konden enkele Boeddhistische groepen spreken namens ‘het Boeddhisme’ en idem dito de andere partij. Door de juridisering van de religie als een apart te regelen business (‘governed religion’), werd een diffuse maatschappelijke en culturele bezorgdheid die effectief in de samenleving aanwezig was, geherformuleerd in religieuze termen en vervolgens uitgevochten in een al van te voren gepolariseerd debat over tot concepten bevroren wereldbeelden, abstracte ideeën en hypothetische situaties. Het hof probeerde ‘de kerk’ in het midden te houden en de zaak te ontmijnen door in haar uitspraak beide partijen gelijk te geven en geen uitspraak ten gronde te doen. Geen van de facties kon de overwinning claimen. Of dat goed of fout is, doet er niet toe. Het was in elk geval een uitspraak die rekening hield met de context. De rechters waren niet wereldvreemd. Vervolgens werd Sri Lanka echter wel door de Speciale Rapporteur mensenrechten van de VN op de vingers getikt, omdat ze de norm niet had gehaald, die in haar Handvest is geformuleerd. De geprivilegieerde positie van het Boeddhisme valt toch echt niet te rijmen met de ‘vrijheid van denken, godsdienst en geweten’. De cirkel is rond. Meer ‘rule of law’ zal dit probleem oplossen, zo geloven de rechtsgeleerden. Zij vertrouwen blijkbaar meer in de kracht van abstracte transnationale begrippen (de liberale rechtsprincipes) dan in historische argumenten die proberen rekening te houden met de realiteit ter plekke: koloniale erfenis, minderheidsposities. Ook Benjamin Schonthal vindt de uitspraak niet echt bevredigend, maar ze is wel in lijn met zoals er sinds de onafhankelijkheid geprobeerd wordt de spanningen in Sri Lanka te ‘managen’. Rechtspraak is niet abstract, maar betreft concreet levende mensen. De hamvraag is dus niet of de uitspraak een schoonheidsprijs verdient, maar of de mensen van Sri Lanka gebaat zijn bij de manier waarop religieuze aspecten in hun samenleving worden geregeld. Hij zelf vermoedt dat ‘meer wet’ alleen weinig soulaas zal bieden, integendeel zelfs. Hij vreest dat als men zal blijven via de rechter z’n gelijk te halen, de verharding van de standpunten zal toenemen en de sociale kloof tussen de diverse facties dieper zal worden. Het ‘hercoderen’  van een maatschappelijke realiteit in duidelijke religieuze tegenstellingen hypothekeert z.i. de oplossing van die conflicten omdat het de tegenstellingen fixeert. En dat is juist zo jammer, betoogt hij, want op het grondvlak (lived religion) is er in Sri Lanka een lange culturele traditie waarbij de grenzen tussen de verschillende religieuze stromingen eigenlijk heel poreus zijn, en er veel grensverkeer, ontmoeting, uitwisseling en beïnvloeding is, dit tot grote ergernis van ‘sommige Boeddhistsiche monniken’ (!) en ‘sommigen christelijke missionarissen’ (!). Die noemen dat ‘sycnretisme’ en dat is niet goed, vinden zij. Zij zijn ook degenen die de processen aanspannen. Zelfs de grenzen tussen religieus en niet-religieus waren in Sri Lanka niet echt strikt, vooral omdat de dominante religie (Boeddhisme) daar ook niet zo duidelijk onderscheid tussen maakt (zie einde hoofdstuk 2 over of Boeddhisme wel ‘een religie’ genoemd kan worden in Westerse zin, maar deze uitspraken zijn nu eigenlijk betekenisloos geworden). Religieuze indentiteiten in Sri Lanka zijn dus relatief open en er is veel verkeer over-en-weer. Dat betekent dat de religieuze expressie zich niet laat (of moet ik al zeggen: ‘liet’) vangen in enkelvoudige, goed van elkaar afgegrenste religieuze tradities, aangestuurd door religieuze leiders en behartigd door hiërarchisch gestructureerde instituten. Integendeel: je vindt godheden uit de Hindoe-wereld in sommige Boeddhistische tempels en ook veel christenen die ’s zondags trouw naar de kerk gaan, doen vol ijver mee aan de locale Boeddhistische festivals. Veel sites zijn heilig voor meerdere religies tegelijk. Op sommige van die plaatsen vindt zelfs ‘plural worship’ plaats. ‘Het Boeddhisme’, dat zich via de wetgeving als een collectief machtsblok heeft gemanifesteerd, is dat in de praktijk ook helemaal niet. Net als alle andere religieuze instituten is ze een amalgaam van met elkaar concurrerende facties, die elkaar soms bestrijden, elk met eigen rituelen, heilige teksten en aanhangers. Nu er macht en voordelen te halen zijn (‘governed religion’), is de neiging om zich als één blok te presenteren, toegenomen. Je staat sterker, in de samenleving en kunt meer voor elkaar krijgen bij de rechter. Het is dus bepaald niet onschuldig als de ‘lived religion’ zomaar overschreven wordt met het construct ‘religie’ dat in het wetboek is opgenomen. De manier waarop in de rechtspraak over de vrijheid van godsdienst wordt gesproken, dekt de realiteit van de menselijke godsdienstige activiteit niet. Zij dreigt die zelfs te vernietigen. Wat voor gewone taal al geldt (zij kan de realiteit die zij zegt te beschrijven ook beïnvloeden en bepalen) geldt exponentieel voor juridische taal: zij kan het sociale leven veranderen, ook ten kwade. Benjamin Schonthal eindigt zijn opstel hierover met de te denken gevende zin: ‘If Sri Lanka’s religious communities are to have a harmonious future it may be in spite of the law, rather than because of it.’

Ik neem mee, dat de toepassing van de terecht hooggeprezen mensenrechten in religionis zorgvuldig moet gebeuren. Dat wil zeggen, rekening houdend met de reële situatie aan de basis en toegespitst op het doen toenemen van de vrijheid van de burgers om hun godsdienst vorm te geven op hun manier (laat duizend bloemen bloeien) en niet op de macht van religieuze instituten om hun versie van een religie te propageren. In het voorbeeld van Sri Lanka zagen we hoe verkeerde keuzes hierin sociale divisiveness langs kunstmatige religieuze lijnen in de hand werken, politiek funest voor een land waar de sociale cohesie nog zo kwetsbaar is.

Niet-reguliere religiositeit tussen wal en schip (Boca Raton)

Naast de grote gevolgen voor een samenleving, zoals in het voorgaande beschreven, leidt de juridisering van de religievrijheid (‘governed religion’ aangestuurd vanuit ‘expert religion’) ook tot een stille discriminatie van irreguliere religiositeit, of anders gezegd: tot de inperking van de godsdienstvrijheid van individuen die niet in een religieus hokje (of als alternatief: een ‘respectabel belief’) passen. Een beroemd voorbeeld is de uitkomst van een proces dat een aantal inwoners van Boca Raton (Florida) had aangespannen tegen de beheerder van de openbare begraafplaats.3

Dit was een logistiek zeer efficiënt aangelegde moderne begraafplaats in de vorm van een park. Alle grafzerken waren horizontaal en omvatten om esthetische redenen slechts een gedeelte van de concessie. Sommigen hadden daar wat moeite mee en hadden de concessie van hun dierbare overledenen afgebakend met paaltjes en een koord, anderen hadden de ruimte daartussen ook wat aangekleed, bijv. door het aanplanten van een struikje, het plaatsen van een kruis, steentjes op een davidsster, een Mariabeeldje. Dit was lang oogluikend toegestaan tot de beheerder vond dat het toch wel de spuigaten begon uit te lopen. De regels werden weer bovengehaald en na enkele informatiebijeenkomsten hierover te hebben belegd, werden de verticale memorabilia verwijderd. Enkele nabestaanden hadden echter onafhankelijk van elkaar verzet aangetekend bij de rechter, zich beroepend op de freedom of religion. Ze moesten de rechter dus overtuigen dat hun visie op de vormgeving van een  grafmonument voor hun dierbare overledenen, geworteld was in een ‘deeply held conviction’ die kon worden verbonden met de opvattingen, leerstellingen en gebruiken van een bekende religie (of ‘belief’), en dit alles natuurlijk consistent, coherent en serieus. We kennen de criteria inmiddels. En in de VS verschillen die niet veel van de Europese. Het koopcontract van de concessie was echter duidelijk. Het aanbrengen van andere dan horizontale tekens was verboden. De families vroegen dus een uitzondering op grond van de vrijheid van religie. Hun eis werd uiteindelijk afgewezen door de rechter, omdat hij van oordeel was – nadat hij diverse getuige-deskundigen (theologen, godsdienshistorici, geestelijken), door beide partijen aangeduid – had gehoord, dat de aandrang om verticale monumenta op een grafconcessie op te richten moest gekwalificeerd worden als ‘a matter of purely personal preference regarding religious exercise’. Om dit te kunnen vaststellen had de rechter een viervoudige test gehanteerd waaraan de ‘deeply held convictions’ van de klagers moesten voldoen, wilden ze in aanmerking komen voor beroep op de religievrijheid. 4

Hiertoe ondervroeg hij de eisers, soms bijna kruisverhoorachtig, om erachter te komen hoe ‘zij hun daden motiveerden’ (die deden dat onhandig, dat begrijpt u wel, emotioneel, en met alle argumenten die ze maar konden verzinnen). Hij legde die getuigenissen naast de informatie die hij van de getuige-deskundigen (‘expert religion’) had vernomen. Op grond hiervan stelde hij vast dat het oprichten van verticale tekenen niet tot de essentie van ‘de religie’ van de betrokkenen kon worden gerekend. Het werd niet voorgeschreven in een tekst die gezag had binnen de diverse tradities, het was geen overal voorkomende praktijk, noch als gebruik aanwezig in de traditie tot op vandaag. Dat grafmonumenten in de praktijk meestal wel verticaal zijn, achtte hij niet van belang. Dat de familieleden zelf aangaven dat zij het wel essentieel vonden voor hun religie, telde volgens hem niet mee. Het was en bleef een ‘matter of purely personal preference’. Daarmee konden de eisers het doen, ook in hoger beroep (2004).5 De rechter was behoorlijk content met z’n eigen argumentering en heeft achteraf zelfs zijn evaluatie van de procesgang gepubliceerd. Nergens geeft hij er blijk van dat hij doorhad dat hij de religie van de klagers in de mal van zijn religieconcept heeft geperst, dat hij door te bepalen wat essentieel en wat accidenteel is, zich als theoloog heeft gedragen en zich dus met andermans religie heeft bemoeid. En uit de verslaglegging blijkt zelfs regelmatig dat hij zich – ondanks de expliciete verzekering van het tegendeel bij de aanvang van het proces – neerbuigend over hun religiebeleving heeft uitgesproken. Hij zelf had aan het proces goede herinneringen over gehouden. Hij had het leuk gevonden om ook op theologisch terrein wat orde op zaken te kunnen stellen. Zijn protestantse bril, zijn op de leer gefixeerde oogkleppen: hij was zich er niet eens van bewust. De juriste Winnifred Fallers Sullivan, als getuige-deskundige aanwezig op het proces, heeft er een beschrijvend en beklijvend verslag van geschreven in een boekje met de uitdagende titel, The impossibility of Religious Freedom. Zij is niet tegen de vrijheid van godsdienst, integendeel. Zij betwijfelt echter of het begrip ‘religie’ zoals dat nu functioneert binnen de juridische context die vrijheid nog wel beschermt. Ze signaleert dat de jurisprudentie steeds vaker tegen de ‘geest van de wet’ in zich moeit met wat wel en wat niet als religie kwalificeert, zodat de rechters in de praktijk meer bezig lijken te zijn met de inperking van de free exercise dan met de vrijwaring ervan. Immers: Elke definitie (letterlijk: grensbepaling) van godsdienst is een vorm van inperking van de vrijheid van godsdienst. Zeggen wat godsdienst niet is, is ook een inhoudelijke uitspraak over godsdienst en dus bemoeienis met religie. Sullivan legt de vraag op tafel, waar rechtsgeleerden en rechters niet omheen kunnen als ze hun onpartijdigheid willen bewaren: Kun je als rechter nog wel objectief oordelen bij de hyperdiversiteit van wat zich vandaag meldt als religie en zich voor bepaald gedrag beroept op de vrijheid van ‘religion or belief’? Dat iedere rechter geregeld op de stoel van de theoloog moet gaan zitten om een uitspraak te kunnen doen, vinden veel rechters zelf ook vervelend. Het voelt niet goed, het is niet rechtvaardig.

Moet dan de godsdienstvrijheid maar geschrapt worden, zoals her en der wordt betoogd? Ik denk van niet – je weet wat je hebt, je weet niet wat je krijgt – maar het lijkt me wel hoog tijd om op dit terrein wat meer duidelijkheid te scheppen en zich op het minst bewust te worden van de neveneffecten die de praktijk van ‘governed religion’ heeft.

Om af te sluiten een aanzet.

Voetnoten

  1. Deze paragraaf is gebaseerd op Benjamin Schonthal, ‘constitutionalizing religion: the pyrrhic success of religious rights in postcolonial sri lanka’, Journal of Law and Religion 29/3 (2014)
  2. Voor de kenners: buddhāsana i.p.v. buddhāgama.
  3. uitgebreid beschreven en geanalyseerd door Winnifred Fallers Sullivan: The Impossibility of Religious Freedom (Princeton, 2005)
  4. Court should consider whether the practice:  1) is asserted or implied in relatively unambiguous terms by an authoritative sacred text;  2) is clearly and consistently affirmed in classic formulations of doctrine and practice;  3) has been observed continuously, or nearly so, throughout the history of the tradition;  and 4) is consistently observed in the tradition as we meet it in recent times.
  5. zie http://caselaw.findlaw.com/fl-supreme-court/1440380.html

Auteur: dwursten

theoloog, historicus, en inspecteur/pedagogisch begeleider voor het godsdienstonderwijs in Vlaanderen.

Der Aufbruch

Ich befahl mein Pferd aus dem Stall zu holen. Der Diener verstand mich nicht. Ich ging selbst in den Stall, sattelte mein Pferd und bestieg es. In der Ferne hörte ich eine Trompete blasen, ich fragte ihn, was das bedeutete. Er wusste nichts und hatte nichts gehört. Beim Tore hielt er mich auf und fragte: »Wohin reitet der Herr?« »Ich weiß es nicht«, sagte ich, »nur weg von hier, nur weg von hier. Immerfort weg von hier, nur so kann ich mein Ziel erreichen.« »Du kennst also dein Ziel«, fragte er. »Ja«, antwortete ich, »ich sagte es doch: ›Weg-von-hier‹ – das ist mein Ziel.« »Du hast keinen Eßvorrat mit«, sagte er. »Ich brauche keinen«, sagte ich, »die Reise ist so lang, daß ich verhungern muß, wenn ich auf dem Weg nichts bekomme. Kein Eßvorrat kann mich retten. Es ist ja zum Glück eine wahrhaft ungeheure Reise.«

Franz Kafka, Erzählungen aus dem Nachlaß (1904-1924)

[Der Aufbruch, met vertaling en kort commentaar]

Alors n’admettant plus d’autorité visible
Chacun fut de la foi, censé juge infaillible 
Et sans être approuvé par le clergé romain
 
Tout protestant fut pape, une Bible à la main.

Nicholas Boileau, Satire XII, sur l’équivoque

proeve van vertaling: 
Wanneer uitwendig gezag niet meer wordt geaccepteerd,
 
vindt elkeen zich qua geloof onfeilbaar en geleerd.
 
En zonder approbatie door de geestelijke stand
 
wordt elke protestant een paus met de bijbel in zijn hand
.

Over Scherpenheuvel een excurs in hoofdstuk 2, over hoe deze magische ‘eik’ tot een ‘Mariaburcht’ werd omgevormd. Afbeeldingen en korte historie in een aparte post.

diesseitig = op het aardse leven gericht

voor de Hollandse lezers: spijkers

Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. Mattheüs 18, vers 18

En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. 19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’  Mattheus 16:18-19

‘Onze Lieve Heer op zolder’ is de negentiende eeuwse naam van de schuilkerk die de rooms-katholieken in de zeventiende eeuw inrichtten op de zolder van een groot (gecombineerde) herenhuis aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Van binnen een kerk, van buiten niets bijzonders te zien.

In het Nederlands: ‘En Ik zal een plaats aanduiden voor mijn volk, voor Israel, en het planten, zodat het op zijn eigen plaats kan wonen, die ze nooit meer zullen moeten te verlaten.’

Philadelphia is ook de naam van een van de zeven gemeenten in Klein-Azië, waaraan de ‘engel van de Heer; een brief zendt in het visioen van de ziener van Patmos, beter bekend als ‘de openbaring aan Johannes’, of ‘de Apocalyps’. Van de zeven steden is Philadelphia de enige waarvan enkel goede punten naar voren worden gehaald.

“When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature’s God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.”

In de negentiende eeuw was dit nog een neutrale term, misschien gevoelsmatig eerder afgeleid van sequi (volgen) dan van secare (scheiden). Een correcte vertaling lijkt me ‘stroming’.

Aux États-Unis, lorsqu’un homme politique attaque une secte, ce n’est pas une raison pour que les partisans mêmes de cette secte ne le soutiennent pas; mais s’il attaque toutes les sectes ensemble, chacun le fuit, et il reste seul. Pendant que j’étais en Amérique, un témoin se présenta aux assises du comté de Chester (État de New York) et déclara qu’il ne croyait pas à l’existence de Dieu et à l’immortalité de l’âme. Le président refusa de recevoir son serment, attendu, dit-il, que le témoin avait détruit d’avance toute la foi qu’on pouvait ajouter à ses paroles. Les journaux rapportèrent le fait sans commentaire.

“J’ai dit plus haut que je considérais les mœurs comme l’une des grandes causes générales auxquelles on peut attribuer le maintien de la république démocratique aux États-Unis. J’entends ici l’expression de mœurs dans le sens qu’attachaient les Anciens au mot mores; non seulement je l’applique aux mœurs proprement dites, qu’on pourrait appeler les habitudes du cœur, mais aux différentes notions que possèdent les hommes, aux diverses opinions qui ont cours au milieu d’eux, et à l’ensemble des idées dont se forment les habitudes de l’esprit. Je comprends donc sous ce mot tout l’état moral et intellectuel d’un peuple.”

Al de Schrift is van God ingegeven en kan dienen tot onderricht, om fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven. Tweede brief van Paulus aan Timotheüs, hoofdstuk 3, vers 16

Eén van de header-images van het jubileumnummer van Vogue (125 jaar).
De verwijzing stond in Het Nieuwsblad van 3 april 2017

Peter Berger (1929-2017) was een invloedrijk godsdienstsocioloog. Zijn boek uit 1967 The Sacred Canopy vestigde zijn naam op dit terrein. In dit boek combineerde hij de secularisatiethese van Weber met zijn eigen visie op religies als ‘sociale constructies’. Al snel zag hij de blikvernauwing. In de jaren 1990 stelde hij dat Moderniteit leidt tot pluraliteit (als feit) op religieus terrein en dus tot de vaststelling dat men niet meer op dezelfde manier religieus kan zijn als vroeger, nl. vanzelfsprekend. Dit kan vervolgens zowel tot relativitering als tot fundamentalisering van het religieuze leiden. Secularisatie is dan een optie (Europa), maar geen dwingend gevolg.

Lees iets meer op deze post

“Pour connaître et juger une société, il faut arriver à sa substance profonde, au lien humain dont elle est faite et qui dépend des rapports juridiques sans doute, mais aussi des formes du travail, de la manière d’aimer, de vivre et de mourir.”

Merleau-Ponty, Humanisme et terreur, p. X

“Alors que tout dans la politique comme dans la connaissance montre que le règne d’une raison universelle est problématique, que la raison comme la liberté est à faire dans un monde qui n’y est pas prédestiné, ils préfèrent oublier l’expérience, laisser là la culture, et formuler solennellement comme des vérités vénérables les pauvretés qui conviennent à leur fatigue.” (Merleau-Ponty, humanisme et terreur, p. xxxvii-xxxviii) NB : Het is 1947.

“Men moet bij dit volk de tempels van hun afgoden volstrekt niet verwoesten, maar alleen de afgodsbeelden, die daarin zijn. Dan moet men wijwater gereed maken om de heiligdommen daarmee te besprengen, altaren bouwen en daarin relikwieën plaatsen. Want als deze tempels goed gebouwd zijn, moeten zij veranderd worden van cultusplaatsen der demonen tot de dienst van de ware God. Als dan het volk zelf ziet dat zijn tempels niet verwoest worden, kan het zijn dwaling van harte afleggen, de ware God erkennen en aanbidden en naar oude gewoonte samenkomen op de vertrouwde plaatsen … Want het is beslist onmogelijk, dat men voor hun grove zielen ineens alles afsnijdt, omdat immers hij, die de hoogste top wil beklimmen zich trapsgewijs, stap voor stap, maar niet met sprongen omhoogwerkt.”

(brief aan abt Melitto, opgenomen in Beda’s geschiedenis van Engeland).

Giles Képel, La Revanche de Dieu. Chrétiens, juifs et musulmans à la reconquête du monde (1991)

Meine Gesellschafft bestund auß vielerley Sort Leuten / da war ein D. Medicinae mit seinem Weib und 8. Kindern / ein Frantzos. Capitain / ein Niederteutscher Kuchenbecker / ein Apothecker / Glaßblaser / Maurer / Schmidt / Wagner / Schreiner / Küfer / Hutmacher / Schuster / Schneider / Gärtner / Bauern / Näderinnen / &c. in allem etlich und 80. Personen / ausser dem Schiffvolck. Solche nun sind nicht nur ihrem Alter (massen unsere älteste Frau 60. Jahr / das jüngste Kind aber nur 12. Wochen alt waren) und nunerwehnten Handthierung nach unterschieden / sondern auch so differenten Religionen und Wandels / daß ich die Schiff / welche sie anhero tragen / nicht unfüglich mit der Archen Noä vergleichen könte / wofern nicht mehr unreine / als reine (vernünfftige) Thier darinnen befindlich. Unter meinem Gesinde habe ich / die es mit der Römischen / mit der Lutherischen / mit der Calvinischen / mit der Widertäufferischen / und mit der Englischen Kirche halten / und nur einen Quäcker. (geciteerd bij Weaver, p. 303)

Deel 1: Religie, een genealogisch onderzoek

God is terug van (nooit) weggeweest. Daar is iedereen het over eens. Maar hoe je zijn presentie in het publieke domein nu moet duiden, is een andere zaak. Een lastige ook, omdat meer en meer mensen hun god willen dienen op een manier die andere mensen niet bevalt. In dit essay vragen ons waar dat toch vandaan komt, die ‘religieuze kwestie’, een genealogisch onderzoek naar religie dus.

https://dick.wursten.be/janleyerseffect.htm

Bij palmbomen legt men een zware steen in de kruin. Hierdoor groeien ze rechter omhoog en worden steviger. ‘Tegen de verdrukking in groeien’.

José de Acosta, Historie Naturael…
Titelpagina van de 2de druk van de Nederlandse vertaling (1624)


Olivier Roy (1949) is van de meest vooraanstaande kenners van de islam in Europa. Hij was jarenlang verbonden aan het Franse Centre National de la Recherche Scientifique. Voordien was hij adviseur van de Verenigde Naties inzake Afghanistan (1988) en in 1993-1994 werkzaam in Tadzjikistan voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zijn academische graad behaalde hij als filosoof en hij doctoreerde in de Perzische cultuur- en taalwetenschappen. Hij was onderzoeksdirecteur van het Centre National de la Recherche Scientifique in Frankrijk en is verbonden aan het European University Institute in Florence. In Frankrijk is hij een van de opinieleiders in het debat over de aanpak over het jihadisme. Hij vindt de religieuze component uiterste belangrijk om te begrijpen, maar stelt tegelijk dat ze ‘gekaapt’ wordt (via psycho-sociale mechanismen zeer verwant aan die van sektes) door de leiders van IS. Het geeft de extremisten de kans hun nihilisme te verkopen als een paradijsbelofte. Zowel ter bestrijding als ter voorkoming moet hier volgens hem met dit feit rekening worden gehouden. De in het eerste hoofdstuk genoemde Gilles Képel ziet dat heel anders.

Meer info over deze cantate vindt u hier.  Maar dit spoor hoeft u nu niet te vervolgen. In dit essay is Bach die musiceert in Weimar enkel een opstapje naar een verhaal over hoe de bevrijdingsgedachte (het ‘Exodus’ motief) de (kerk)geschiedenis van West-Europa heeft getekend.

Duits-Amerikaans theoloog (1886-1965). Volgens hem was religie de dieptedimensie van de menselijke cultuur en gaat het dus over God als mensen bezig zijn met wat hen ten diepste aanbelangt: The Ultimate Concern, The Ground of Being. Heidegger is nooit ver weg. In de drie delen van zijn Systematic theology (1951-1963; 3 dln.) zet hij  zijn theologische zijnsleer (ontologie) uiteen, waarbij hij theologie en filosofie ineenknoopt. In deel 1 brengt hij die essentiële en dus onoplosbare spanning op een drievoudige noemer: Freedom & Destiny, Dynamics & Form, Individiualisation & Participation. In die spanning moet een mens leven, het volhouden: The Human Predicament. En dat is goed, want beide polen hebben elkaar nodig. Zo wordt de mens wie hij is. Niet slecht gezien van Tillich.

Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijvenOok steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
(Fragment uit de zogeheten Bergrede van Jezus. Evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 5, verzen 13-16)

De ware dienst aan God (godsdienst, eredienst) wordt in het Nieuwe Testament door de apostel Paulus vergeleken met ‘het ware offer’. Zo wordt dus de ware religie een ‘Gode welgevallig offer’ (Romeinen 12) en dus een ‘welriekende reuk‘ in Gods neusgaten (Efeze 5). Hier de Schriftplaatsen:

Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. (Romeinen 12, 1). Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk(Efeziërs 5, 1-2)

Franz Daniel Pastorius (1651-ca. 1720) werd geboren in een welgestelde familie uit Sommerhausen. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Altdorf, Straatsburg en Jena. Hij begon een rechtspraktijk in Bad Windsheim. Na een conflict verhuisde hij naar Frankfurt am Main. In 1683 werd Pastorius de agent van een groep ondernemers uit Frankfurt (de ‘Saalhof-piëtisten’), om een stuk land in Pennsylvania te verwerven en klaar te maken voor verdere exploitatie. In opdracht van dze Frankfurter Land Compagnie reisde hij via Rotterdam naar London, nam een optie op 20.000 acres en vertrok. Eens in Philadelphia aangekomen, ontmoette hij William Penn en verwierf het grondgebied van wat ‘Germantown’ zou worden (nu een wijk in Philadelphia). Zelf hoog opgeleid (‘homo universalis’), werd hij al snel de burgervader van dit kleine settlement en zette zowel de civiele, juridische als educatieve infrastructuur op poten. Zijn brieven aan het thuisfront (Sichere Nachricht, Umständige Beschreibung) zijn bedoeld om immigranten te overtuigen, maar wijken af van het genre door hun tamelijk ‘eerlijke’ weergave van het leven aldaar. Ook de beschrijvingen van (autochthone) bevolking, landschap, cultuur, zijn nog steeds interessant. Pastorius’ naam is verder nog verbonden met de eerste petitie tegen de slavernij in 1688, gericht aan een vergadering van Quakers. Ook als dichter (Latijn) en als spreekwoordenverzamelaar (the Bee-hive) heeft hij een zekere naam.

meer in deze post, of op de Engelse wikipediapagina.

Referentie: de grondige en vernieuwende studie van John Weaver, Franz Daniel Pastorius and Transatlantic Culture: German Beginnings, Pennsylvania Conclusions (Potsdam, 2013). Zowel PDF als POD: https://www.pastorius.info/

OVERZICHT

(in dit verhaal – essay 3, the Great Migration – gaat het over de kleine strook aan de Noord-Westkust : Massachusetts):

Europese settlements in Noord-Amerika ca. 1650

INGEZOOMD:

New England settlements ca. 1640

De STEDEN waarvan sprake zijn rood-omcirkeld. Ook de namen van de autochtone bewoners staan erbij:

Salem, Boston, Providence, Plymouth

Overzichtskaart 1685 (Amsterdam, 1685, Visser-Schenk jr.) met de Nederlandse namen. Daaronder ingezoomd op Philadelphia (de eerste stad met een typisch Amerikaanse plattegrond). Grotere afbeeldingen op de aparte post: http://religie.wursten.be/kaart-van-de-nieuwe-wereld-1685/

 

 

Fascinerend is in dit opzicht de beroemde Mappamundi van Pierre Desceliers (1550). Cartografisch is deze top of the notch, maar de verklarende teksten zijn nog even legendarisch als de Middeleeuwse fantasiekaarten.

wereldkaart 1550 desceliers
Mappa Mundi van Pierre Desceliers (ca. 1550)

Voor meer info deze post

Europa en Amerika zitten nog aan elkaar vast

gastaldi forlani
Wereldkaart. Venetië, Forlani 1565 (naar Gastaldi 1546)

 

Europa en Amerika zijn gescheiden

Ortelius wereldkaart
Ortelius, Antwerpen 1570

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961).

Filosoof, in wiens denken de waarneming een fundamentele rol speelt in ons begrijpen van de wereld. Hij hoort dus bij de fenomenologische school (Husserl, Heidegger). Hij valt op doordat hij bewust het gesprek (ook kritisch) zoekt met de wetenschappen, en wel vooral met de psychologie. In een latere fase van zijn denken gaat de lichamelijkheid van de mens hierin een grote rol spelen. Volgens Merleau-Ponty is het lichaam namelijk het eerste en belangrijkste middel dat de mens heeft om de wereld te (ver)kennen. Hiermee slaat hij duidelijk een andere weg in dan de klassieke filosofische traditie, die het bewustzijn als vertrekpunt van kennis nemen. Deze nadruk op de lichamelijkheid (of breder: ‘het lichamelijk in de wereld zijn’) betekende dat Merleau-Ponty de fenomenologie eigenlijk verdiepte tot ze als het ware een indirecte ontologie werd. Zie hiervoor vooral zijn postuum gepubliceerde werken, Le Visible et l’invisible (1964) en L’Œil et l’esprit (1960).

further reading: het lemma in Stanford Encyclopedia of Philosophy