Religie als sociale identiteitsfactor

Religie als groepsaanduiding

Vroeger vielen de religieuze, culturele, en etnische marker dus meestal gewoon samen. Zo konden we spreken van ‘protestants Nederland’, ‘katholiek België’ en ‘christelijk Europa’. De realiteit was altijd al een stuk complexer dan deze termen deden uitschijnen, maar toch. Cultureel sloeg dit wel ergens op. De dominante religieuze marker omvatte het geheel. Antropologen zijn vertrouwd met het verschijnsel dat als verschillende identity markers lange tijd samen voorkomen, dat ze ook elkaars plaats kunnen innemen, stuivertje wisselen. Daarbij, zo stelden wij vast, is de religieuze marker niet alleen gulzig, maar heeft ook nog eens de neiging om exclusief te zijn. De religieuze marker verbindt namelijk een groep mensen met elkaar (inderdaad: religie verbindt, is cohesief, sociale lijm), maar jammer genoeg doet religie dat vrij vaak – en we hebben in hoofdstuk 2 en 3 gezien hoever dat kan gaan – door zich nadrukkelijk te onderscheiden van anderen (‘de rest van de wereld’ of in elk geval ‘de concurrerende religie’). De mate waarin dit tot een afscheiding van die anderen leidt, verschilt per religie, per land, per tijd, maar het principe is altijd in het discours aanwezig. Zelfs de meest inclusieve retoriek over ‘elementen van het geloof’ die in andere kerkgenootschappen of religies, of – laten we royaal zijn – ook buiten de kerk aanwezig zijn (de officiële rooms-katholieke visie op religies) kan dit niet verhullen, hoe barm- en ruimhartig men zich ook opstelt. Religie verbindt door in- èn uit te sluiten. Je hoort erbij of niet (of toch niet helemaal). En de zwarte piet wordt altijd deskundig weggespeeld naar de out-crowd. We zagen de dramatische kracht van dit principe toen Luther de vraag naar de christelijke identiteit op tafel legde. De antwoorden die gegeven werden, zorgden ervoor dat binnen enkele decennia allerlei nieuwe scheidingslijnen door de samenleving waren getrokken, zowel op micro- als op macroniveau. Gezinnen scheurden, families, dorpen, steden, landen, koninkrijken raakten in oorlog. Intern sterk verbonden groepen (via de religieuze identifier) stonden tegenover andere zich op dezelfde wijze aaneensluitende groepen. De breuklijnen fixeerden snel, juist omdat men zich heel bewust op de religieuze component richtte. De tijd van de confessionalisering betonneerde de groeps-identiteiten tegenstelling voor enige eeuwen. Confessionalisering is ook altijd fixering van tegenstellingen. We volgden dit spoor van steeds verder gaande opsplitsing binnen het protestantisme in Engeland en zagen de repeterende breuk pas tot stilstand komen in Nieuw Engeland. Hier werd het protestantse adagium waar: ‘Eén protestant is een geloofsovertuiging, twee protestanten een kerk, drie protestanten een scheuring’.  Dit proces is echter niet beperkt tot het christendom. Voor Soennieten en Sjiieten geldt hetzelfde, en ook hier is deze breuk maar het begin van nog veel meer scheuring en twist. Wie andere ‘established religions’ wat beter leert kennen zal zien dat deze interne diversiteit altijd aanwezig is, meestal tot spijt van de professionals die er vaak alles aan doen om het belang hiervan te minimaliseren, dan wel te subsumeren onder een oorspronkelijke of theoretische eenheid, beide ficties die het zicht op de realiteit van de ‘lived religion’ verdoezelen.

We kunnen zelfs nog een stap verder gaan. Kon je in het verleden nog veronderstellen dat de religieuze aanduiding grosso modo klopte met een minstens nominaal lidmaatschap van de religie in kwestie (‘sociologische christenen’ bijv.), na verloop van tijd kan de religieuze marker ook een eigen leven gaan leiden. Ze kan namelijk de plaats innemen van de etnische, culturele of welke andere groepsaanduiding ook. En ze kan ook blijven bestaan als de strikt religieuze referentie (die verbonden is met een vorm van cultus) al lang is verdampt. Het meest opvallende voorbeeld hiervan bieden de termen ‘protestant’ en ‘katholiek’ zoals die gebruikt worden tot op de dag van vandaag in de context van Noord-Ierland. De religieuze termen hebben hier alle connectie met de religieuze connotatie verloren en zijn volledig herleid tot groepsetiketten. De absurditeit ervan wordt het best gevat in een anecdote die Christopher Hitchens vertelt in zijn striemende aanklacht tegen de religie1. Het staat in het hoofdstuk ‘Religion kills’, alwaar de bloedige burgeroorlog in Noord-Ierland wordt aangehaald als een van de voorbeelden van de nefaste invloed die godsdienst heeft op het samenleven van mensen. De scène speelt zich af in Belfast, Noord-Ierland, terwijl de strijd tussen de ‘protestanten’ en ‘katholieken’ nog volop aan de gang is. Een man wordt tegengehouden aan een wegversperring. ‘Bij welke godsdienst hoor jij?’ buldert de soldaat. ‘Ik ben atheïst’ antwoordt de man. ‘Een protestantse of een katholieke atheïst?’ repliceert de soldaat.

Deze anecdote is revelerend omdat de pointe duidelijk maakt dat de religieuze markers (protestant en katholiek) niet verwijzen naar een religieuze praktijk en/of een doorleefd geloof, maar enkel nog dienen om ‘de onzen’ van ‘de hunnen’ te onderscheiden.2 Ik laat het feit dat religie zich wel erg gemakkelijk laat gebruiken als je de wereld wilt indelen in ‘wij en zij’ en dan ook heel geschikt is om olie op het vuur te gooien, voor wat het is. Hitchens heeft een punt maar het is niet het enige dat er te maken valt. En mij gaat het nu om dat andere punt, namelijk dat een religieuze marker blijkbaar z’n levensbeschouwelijke betekenis kan kwijtraken en dan perfect verder kan blijven leven als culturele, sociale, etnische of politieke marker. Om nog even bij het voorbeeld van Noord-Ierland te blijven. Daar was het niet de religieuze toebehorigheid, laat staan een ‘deeply held religious conviction’ die een ‘katholiek’ van een ‘protestant’ onderscheidde. Men kon prima atheïst en marxist zijn (zoals veel IRA-leden) en toch te boek staan als een militante katholiek. In de beginjaren van de IRA zijn ook diverse malen leden van het IRA geëxcommuniceerd door de bevoegde bisschop, maar zonder dat dat enige impact had op hun ‘katholieke’ identiteit. Ook zonder berouw en bekering, bleven ze zichzelf ‘katholiek’ noemen. Ook kon (en kan) men prima met Oranje vlaggen marcheren door katholieke straten (ja, zelfs ‘straten’ kunnen een levensbeschouwing hebben!) zonder ooit een Bijbel te hebben aangeraakt, wat toch wel – gezien het hoofdstuk over Luther – het absolute minimum is om ‘protestant’ in cultische zin genoemd te kunnen worden. In deze context is de religieuze marker verschraald tot de aanduiding van het kamp waar je bij hoort, een partijnaam, een nom de guerre zelfs. En dat was beslist niet de eerste of laatste keer. Als aanduiding van een groep lijkt de religieuze marker zelfs bijzonder geschikt. Christenen tegen moslims, zo vatten we de kruistochten graag samen. Dat praat makkelijk en is wel zo duidelijk. Of het de realiteit recht doet, is de vraag. Sterker, of scherper gesteld: het gebruik van een religieuze marker om in een conflict de partijen (wij-zij) te benoemen werkt versluierend, want de complexiteit die aan alle menselijke handelingen ten grondslag ligt, wordt erdoor toegedekt. Wie bijvoorbeeld denkt dat de 30-jarige oorlog (1618-1648) een godsdienstoorlog is tussen protestanten en katholieken – en zo staat het in veel geschiedenisboekjes – die zal bij bestudering van de feitelijke bondgenootschappen, intriges, oorlogshandelingen, menigmaal verbijsterd zijn wie hij nu weer samen ziet strijden tegen wie. De religieuze marker is in dit geval niet ‘ontdekkend’, maar ‘toedekkend’, soms zelfs bewust. Dan wordt het propaganda, een rallying cry. Daarmee is het belang van de religieuze component niet ‘verharmlost’, integendeel, ze is de ultieme brandstof voor de oorlogsmachine, maar ze moet wel op de juiste wijze naar voren gehaald worden. Brandstof is iets anders dan bron. Juist omdat ik overtuigd ben, dat religie een grote rol speelt bij conflicten, wil ik weten hoe ze dat dan doet. Als ik die fase van analyse oversla, dan zal ook mijn poging om dit nefaste gebruik van religie tegen te gaan, niet meer zijn dan een slag in het water.

Als religieuze en etnische (of politieke of nationale) markers dus maar lang genoeg samen voorkomen, d.w.z. als enkele eeuwenlang eenzelfde godsdienst dominant is in een (deel van de) samenleving, dan kan de religieuze marker gewoon de plaats innemen van de culturele. Zo spreken we over Polen als over een katholiek land (terwijl Polen vier eeuwen geleden grotendeels protestants was), veronderstellen we automatisch dat Russen wel orthodox zullen zijn, en Tibetanen boeddhist. Of ze dat echt zijn staat te bezien. Allemaal zijn ze het in elk geval niet en al zeker niet allemaal op dezelfde wijze en in dezelfde mate. En er zullen veel ‘sociologische gelovigen’ tussen zitten. Om het iets dichterbij te halen: Na eeuwen van levensbeschouwelijke apartheid tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden spreken we gemakkelijk over ‘calvinistische Hollanders’ en ‘katholieke Vlamingen’. Toch weten we allemaal dat op deze combinatie zoveel uitzonderingen bestaan, dat de uitspraak enkel betekenis heeft als je de religieuze markers als culturele interpreteert. Dat betekent dus dat vrijzinnig humanisten in Vlaanderen ook nog katholiek zijn (cultureel dus) en dat de katholieken in Holland iets calvinistisch hebben. Interessante gedachte. De religieuze identifier kan dus in gebruik blijven als de religie zelf al bijna volkomen weg is uit de samenleving. Denemarken is één van de meest geseculariseerde landen ter wereld, toch staat Denemarken nog steeds op de levensbeschouwelijke wereldkaart als behorend bij de Lutherse gebieden, samen met heel Scandinavië en grote delen van Duitsland. Hoewel vanuit religieus perspectief dus betekenisloos geworden, blijft de marker aan de identiteit kleven.

Administratieve classificatie en religie

Dat kan vreemde gevolgen hebben – en ik neem nu de draad van het begin weer op – als binnen een eengemaakte wereld de religieuze referentie (in strikte zin) soms wel en soms niet relevant is zonder dat men zich daar rekenschap van geeft. Ik wees al op het verschil tussen het gebruik van de term ‘christen’ (enkel als er sprake is van geloof), en ‘moslim’ (de hele cultuur betreffend). Het gevolg is dat het dragen van een hoofddoek (een gewoon kledingstuk in grote delen van de wereld) zonder verpinken gelabeld wordt als ‘religieus’, terwijl een kerstboom (een tamelijk courante aanwezige boom die rond 25 december opduikt in grote delen van de wereld) ‘niet religieus’ is, maar ‘bij de Westerse cultuur hoort’. Het zou mijns inziens correcter zijn om in beide gevallen te beginnen met vast te stellen dat hoofddoek en kerstboom allebei culturele zaken zijn die allebei ook een theo-logische betekenis hebben, afhankelijk van de context. Beide hebben diepe wortels in de cultuur waarin de ermee geassocieerde religie vele eeuwen lang de dominante is geweest. Natuurlijk kan de theologie ze claimen en dat zoet ze ook . De religieuze identifier is is gulzig. Maar of het verstandig is dat in alle contexten te laten gebeuren of zelfs maar naar voren te halen, is de vraag. Alles kan met religie verbonden worden, maar religie is niet alles. Om de samenleving te ordenen lijkt het me in elk geval niet de meest geschikte categorie, juist omdat het scheiding maakt. Daarvoor is de categorie ook uitgevonden, ik bedoel: zowel voor de ordening van de samenleving als om onderscheid te kunnen maken (zie onze oefening in het eerste hoofdstuk). Religie verbindt mensen door ze in subgroepen te plaatsen op grond van de religieuze marker, die op zijn beurt als centraal kenmerk heeft dat ze de eigen mensen van de andere groepen onderscheidt. Religie werkt altijd met incrowd en outcrowd. Wil je in een plurale en diverse maatschappij het ‘sociale weefsel’ versterken dan zet je mijns inziens beter in op dingen die men allemaal met elkaar kan delen, ook over de grenzen van religieuze opvattingen heen. En die zaken zijn er, want de samenleving bestaat uit mensen, niet uit religieuzen. Enige terughoudendheid in het bestempelen van activiteiten, gedragingen, gebruiken als ‘religieus’ lijkt me een goed begin. Hoe verstrekkend de gevolgen kunnen zijn van een samenleving ordenen volgens religieuze identifiers, zien we bijzonder goed in voormalige Britse kolonies. De idee om de religieuze identifier te gebruiken als sociologische (neo-etnische) categorie is namelijk een Britse uitvinding. 3 Lees meer hierover op de volgende pagina…

 

 

Voetnoten

  1. Christopher Hitchens, God Is Not Great: How Religion Poisons Everything (2007) is met name een aanval op de georganiseerde religie. In de Engelse editie had het boek een andere ondertitel: God Is Not Great: The Case Against Religion.
  2. Saillant détail: In Holy Ignorance, when religion and culture part way haalt Olivier Roy in een voetnoot ook deze anecdote aan. Bij hem is de setting echter net iets anders. De atheïst is een moslim geworden: ‘Op de hoek van twee straten, de ene een protestantse, de andere een katholieke, had een kruidenier uit Bangladesh een supermarktje geopend, waarmee hij beide gemeenschappen naar volle tevredenheid bediende. Op een donkere winteravond stormt een man met een bivakmuts zijn winkel binnen, richt zijn pistool op de eigenaar en roept: ‘Katholiek of protestant?’ ‘Moslim’ antwoordt hij. ‘Een katholieke of een protestantse moslim?’
  3. Passage gebaseerd op de analyse van Olivier Roy in hoofdstuk 3 ‘Religion, Ethnic group, Nation’, in Holy Ignorance, p. 67-108, aldaar p. 79-91. Hij beschrijft hoe de koloniale ambtenaren van the British Empire ‘manufacturers’ waren van neo-etnische groepen door de burgers in te delen volgens hun religieuze identiteiten.

Auteur: dwursten

theoloog, historicus, en inspecteur/pedagogisch begeleider voor het godsdienstonderwijs in Vlaanderen.

Der Aufbruch

Ich befahl mein Pferd aus dem Stall zu holen. Der Diener verstand mich nicht. Ich ging selbst in den Stall, sattelte mein Pferd und bestieg es. In der Ferne hörte ich eine Trompete blasen, ich fragte ihn, was das bedeutete. Er wusste nichts und hatte nichts gehört. Beim Tore hielt er mich auf und fragte: »Wohin reitet der Herr?« »Ich weiß es nicht«, sagte ich, »nur weg von hier, nur weg von hier. Immerfort weg von hier, nur so kann ich mein Ziel erreichen.« »Du kennst also dein Ziel«, fragte er. »Ja«, antwortete ich, »ich sagte es doch: ›Weg-von-hier‹ – das ist mein Ziel.« »Du hast keinen Eßvorrat mit«, sagte er. »Ich brauche keinen«, sagte ich, »die Reise ist so lang, daß ich verhungern muß, wenn ich auf dem Weg nichts bekomme. Kein Eßvorrat kann mich retten. Es ist ja zum Glück eine wahrhaft ungeheure Reise.«

Franz Kafka, Erzählungen aus dem Nachlaß (1904-1924)

[Der Aufbruch, met vertaling en kort commentaar]

Alors n’admettant plus d’autorité visible
Chacun fut de la foi, censé juge infaillible 
Et sans être approuvé par le clergé romain
 
Tout protestant fut pape, une Bible à la main.

Nicholas Boileau, Satire XII, sur l’équivoque

proeve van vertaling: 
Wanneer uitwendig gezag niet meer wordt geaccepteerd,
 
vindt elkeen zich qua geloof onfeilbaar en geleerd.
 
En zonder approbatie door de geestelijke stand
 
wordt elke protestant een paus met de bijbel in zijn hand
.

Over Scherpenheuvel een excurs in hoofdstuk 2, over hoe deze magische ‘eik’ tot een ‘Mariaburcht’ werd omgevormd. Afbeeldingen en korte historie in een aparte post.

diesseitig = op het aardse leven gericht

voor de Hollandse lezers: spijkers

Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. Mattheüs 18, vers 18

En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. 19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’  Mattheus 16:18-19

‘Onze Lieve Heer op zolder’ is de negentiende eeuwse naam van de schuilkerk die de rooms-katholieken in de zeventiende eeuw inrichtten op de zolder van een groot (gecombineerde) herenhuis aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Van binnen een kerk, van buiten niets bijzonders te zien.

In het Nederlands: ‘En Ik zal een plaats aanduiden voor mijn volk, voor Israel, en het planten, zodat het op zijn eigen plaats kan wonen, die ze nooit meer zullen moeten te verlaten.’

Philadelphia is ook de naam van een van de zeven gemeenten in Klein-Azië, waaraan de ‘engel van de Heer; een brief zendt in het visioen van de ziener van Patmos, beter bekend als ‘de openbaring aan Johannes’, of ‘de Apocalyps’. Van de zeven steden is Philadelphia de enige waarvan enkel goede punten naar voren worden gehaald.

“When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature’s God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.”

In de negentiende eeuw was dit nog een neutrale term, misschien gevoelsmatig eerder afgeleid van sequi (volgen) dan van secare (scheiden). Een correcte vertaling lijkt me ‘stroming’.

Aux États-Unis, lorsqu’un homme politique attaque une secte, ce n’est pas une raison pour que les partisans mêmes de cette secte ne le soutiennent pas; mais s’il attaque toutes les sectes ensemble, chacun le fuit, et il reste seul. Pendant que j’étais en Amérique, un témoin se présenta aux assises du comté de Chester (État de New York) et déclara qu’il ne croyait pas à l’existence de Dieu et à l’immortalité de l’âme. Le président refusa de recevoir son serment, attendu, dit-il, que le témoin avait détruit d’avance toute la foi qu’on pouvait ajouter à ses paroles. Les journaux rapportèrent le fait sans commentaire.

“J’ai dit plus haut que je considérais les mœurs comme l’une des grandes causes générales auxquelles on peut attribuer le maintien de la république démocratique aux États-Unis. J’entends ici l’expression de mœurs dans le sens qu’attachaient les Anciens au mot mores; non seulement je l’applique aux mœurs proprement dites, qu’on pourrait appeler les habitudes du cœur, mais aux différentes notions que possèdent les hommes, aux diverses opinions qui ont cours au milieu d’eux, et à l’ensemble des idées dont se forment les habitudes de l’esprit. Je comprends donc sous ce mot tout l’état moral et intellectuel d’un peuple.”

Al de Schrift is van God ingegeven en kan dienen tot onderricht, om fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven. Tweede brief van Paulus aan Timotheüs, hoofdstuk 3, vers 16

Eén van de header-images van het jubileumnummer van Vogue (125 jaar).
De verwijzing stond in Het Nieuwsblad van 3 april 2017

Peter Berger (1929-2017) was een invloedrijk godsdienstsocioloog. Zijn boek uit 1967 The Sacred Canopy vestigde zijn naam op dit terrein. In dit boek combineerde hij de secularisatiethese van Weber met zijn eigen visie op religies als ‘sociale constructies’. Al snel zag hij de blikvernauwing. In de jaren 1990 stelde hij dat Moderniteit leidt tot pluraliteit (als feit) op religieus terrein en dus tot de vaststelling dat men niet meer op dezelfde manier religieus kan zijn als vroeger, nl. vanzelfsprekend. Dit kan vervolgens zowel tot relativitering als tot fundamentalisering van het religieuze leiden. Secularisatie is dan een optie (Europa), maar geen dwingend gevolg.

Lees iets meer op deze post

“Pour connaître et juger une société, il faut arriver à sa substance profonde, au lien humain dont elle est faite et qui dépend des rapports juridiques sans doute, mais aussi des formes du travail, de la manière d’aimer, de vivre et de mourir.”

Merleau-Ponty, Humanisme et terreur, p. X

“Alors que tout dans la politique comme dans la connaissance montre que le règne d’une raison universelle est problématique, que la raison comme la liberté est à faire dans un monde qui n’y est pas prédestiné, ils préfèrent oublier l’expérience, laisser là la culture, et formuler solennellement comme des vérités vénérables les pauvretés qui conviennent à leur fatigue.” (Merleau-Ponty, humanisme et terreur, p. xxxvii-xxxviii) NB : Het is 1947.

“Men moet bij dit volk de tempels van hun afgoden volstrekt niet verwoesten, maar alleen de afgodsbeelden, die daarin zijn. Dan moet men wijwater gereed maken om de heiligdommen daarmee te besprengen, altaren bouwen en daarin relikwieën plaatsen. Want als deze tempels goed gebouwd zijn, moeten zij veranderd worden van cultusplaatsen der demonen tot de dienst van de ware God. Als dan het volk zelf ziet dat zijn tempels niet verwoest worden, kan het zijn dwaling van harte afleggen, de ware God erkennen en aanbidden en naar oude gewoonte samenkomen op de vertrouwde plaatsen … Want het is beslist onmogelijk, dat men voor hun grove zielen ineens alles afsnijdt, omdat immers hij, die de hoogste top wil beklimmen zich trapsgewijs, stap voor stap, maar niet met sprongen omhoogwerkt.”

(brief aan abt Melitto, opgenomen in Beda’s geschiedenis van Engeland).

Giles Képel, La Revanche de Dieu. Chrétiens, juifs et musulmans à la reconquête du monde (1991)

Meine Gesellschafft bestund auß vielerley Sort Leuten / da war ein D. Medicinae mit seinem Weib und 8. Kindern / ein Frantzos. Capitain / ein Niederteutscher Kuchenbecker / ein Apothecker / Glaßblaser / Maurer / Schmidt / Wagner / Schreiner / Küfer / Hutmacher / Schuster / Schneider / Gärtner / Bauern / Näderinnen / &c. in allem etlich und 80. Personen / ausser dem Schiffvolck. Solche nun sind nicht nur ihrem Alter (massen unsere älteste Frau 60. Jahr / das jüngste Kind aber nur 12. Wochen alt waren) und nunerwehnten Handthierung nach unterschieden / sondern auch so differenten Religionen und Wandels / daß ich die Schiff / welche sie anhero tragen / nicht unfüglich mit der Archen Noä vergleichen könte / wofern nicht mehr unreine / als reine (vernünfftige) Thier darinnen befindlich. Unter meinem Gesinde habe ich / die es mit der Römischen / mit der Lutherischen / mit der Calvinischen / mit der Widertäufferischen / und mit der Englischen Kirche halten / und nur einen Quäcker. (geciteerd bij Weaver, p. 303)

Deel 1: Religie, een genealogisch onderzoek

God is terug van (nooit) weggeweest. Daar is iedereen het over eens. Maar hoe je zijn presentie in het publieke domein nu moet duiden, is een andere zaak. Een lastige ook, omdat meer en meer mensen hun god willen dienen op een manier die andere mensen niet bevalt. In dit essay vragen ons waar dat toch vandaan komt, die ‘religieuze kwestie’, een genealogisch onderzoek naar religie dus.

https://dick.wursten.be/janleyerseffect.htm

Bij palmbomen legt men een zware steen in de kruin. Hierdoor groeien ze rechter omhoog en worden steviger. ‘Tegen de verdrukking in groeien’.

José de Acosta, Historie Naturael…
Titelpagina van de 2de druk van de Nederlandse vertaling (1624)


Olivier Roy (1949) is van de meest vooraanstaande kenners van de islam in Europa. Hij was jarenlang verbonden aan het Franse Centre National de la Recherche Scientifique. Voordien was hij adviseur van de Verenigde Naties inzake Afghanistan (1988) en in 1993-1994 werkzaam in Tadzjikistan voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zijn academische graad behaalde hij als filosoof en hij doctoreerde in de Perzische cultuur- en taalwetenschappen. Hij was onderzoeksdirecteur van het Centre National de la Recherche Scientifique in Frankrijk en is verbonden aan het European University Institute in Florence. In Frankrijk is hij een van de opinieleiders in het debat over de aanpak over het jihadisme. Hij vindt de religieuze component uiterste belangrijk om te begrijpen, maar stelt tegelijk dat ze ‘gekaapt’ wordt (via psycho-sociale mechanismen zeer verwant aan die van sektes) door de leiders van IS. Het geeft de extremisten de kans hun nihilisme te verkopen als een paradijsbelofte. Zowel ter bestrijding als ter voorkoming moet hier volgens hem met dit feit rekening worden gehouden. De in het eerste hoofdstuk genoemde Gilles Képel ziet dat heel anders.

Meer info over deze cantate vindt u hier.  Maar dit spoor hoeft u nu niet te vervolgen. In dit essay is Bach die musiceert in Weimar enkel een opstapje naar een verhaal over hoe de bevrijdingsgedachte (het ‘Exodus’ motief) de (kerk)geschiedenis van West-Europa heeft getekend.

Duits-Amerikaans theoloog (1886-1965). Volgens hem was religie de dieptedimensie van de menselijke cultuur en gaat het dus over God als mensen bezig zijn met wat hen ten diepste aanbelangt: The Ultimate Concern, The Ground of Being. Heidegger is nooit ver weg. In de drie delen van zijn Systematic theology (1951-1963; 3 dln.) zet hij  zijn theologische zijnsleer (ontologie) uiteen, waarbij hij theologie en filosofie ineenknoopt. In deel 1 brengt hij die essentiële en dus onoplosbare spanning op een drievoudige noemer: Freedom & Destiny, Dynamics & Form, Individiualisation & Participation. In die spanning moet een mens leven, het volhouden: The Human Predicament. En dat is goed, want beide polen hebben elkaar nodig. Zo wordt de mens wie hij is. Niet slecht gezien van Tillich.

Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijvenOok steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
(Fragment uit de zogeheten Bergrede van Jezus. Evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 5, verzen 13-16)

De ware dienst aan God (godsdienst, eredienst) wordt in het Nieuwe Testament door de apostel Paulus vergeleken met ‘het ware offer’. Zo wordt dus de ware religie een ‘Gode welgevallig offer’ (Romeinen 12) en dus een ‘welriekende reuk‘ in Gods neusgaten (Efeze 5). Hier de Schriftplaatsen:

Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. (Romeinen 12, 1). Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk(Efeziërs 5, 1-2)

Franz Daniel Pastorius (1651-ca. 1720) werd geboren in een welgestelde familie uit Sommerhausen. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Altdorf, Straatsburg en Jena. Hij begon een rechtspraktijk in Bad Windsheim. Na een conflict verhuisde hij naar Frankfurt am Main. In 1683 werd Pastorius de agent van een groep ondernemers uit Frankfurt (de ‘Saalhof-piëtisten’), om een stuk land in Pennsylvania te verwerven en klaar te maken voor verdere exploitatie. In opdracht van dze Frankfurter Land Compagnie reisde hij via Rotterdam naar London, nam een optie op 20.000 acres en vertrok. Eens in Philadelphia aangekomen, ontmoette hij William Penn en verwierf het grondgebied van wat ‘Germantown’ zou worden (nu een wijk in Philadelphia). Zelf hoog opgeleid (‘homo universalis’), werd hij al snel de burgervader van dit kleine settlement en zette zowel de civiele, juridische als educatieve infrastructuur op poten. Zijn brieven aan het thuisfront (Sichere Nachricht, Umständige Beschreibung) zijn bedoeld om immigranten te overtuigen, maar wijken af van het genre door hun tamelijk ‘eerlijke’ weergave van het leven aldaar. Ook de beschrijvingen van (autochthone) bevolking, landschap, cultuur, zijn nog steeds interessant. Pastorius’ naam is verder nog verbonden met de eerste petitie tegen de slavernij in 1688, gericht aan een vergadering van Quakers. Ook als dichter (Latijn) en als spreekwoordenverzamelaar (the Bee-hive) heeft hij een zekere naam.

meer in deze post, of op de Engelse wikipediapagina.

Referentie: de grondige en vernieuwende studie van John Weaver, Franz Daniel Pastorius and Transatlantic Culture: German Beginnings, Pennsylvania Conclusions (Potsdam, 2013). Zowel PDF als POD: https://www.pastorius.info/

OVERZICHT

(in dit verhaal – essay 3, the Great Migration – gaat het over de kleine strook aan de Noord-Westkust : Massachusetts):

Europese settlements in Noord-Amerika ca. 1650

INGEZOOMD:

New England settlements ca. 1640

De STEDEN waarvan sprake zijn rood-omcirkeld. Ook de namen van de autochtone bewoners staan erbij:

Salem, Boston, Providence, Plymouth

Overzichtskaart 1685 (Amsterdam, 1685, Visser-Schenk jr.) met de Nederlandse namen. Daaronder ingezoomd op Philadelphia (de eerste stad met een typisch Amerikaanse plattegrond). Grotere afbeeldingen op de aparte post: http://religie.wursten.be/kaart-van-de-nieuwe-wereld-1685/

 

 

Fascinerend is in dit opzicht de beroemde Mappamundi van Pierre Desceliers (1550). Cartografisch is deze top of the notch, maar de verklarende teksten zijn nog even legendarisch als de Middeleeuwse fantasiekaarten.

wereldkaart 1550 desceliers
Mappa Mundi van Pierre Desceliers (ca. 1550)

Voor meer info deze post

Europa en Amerika zitten nog aan elkaar vast

gastaldi forlani
Wereldkaart. Venetië, Forlani 1565 (naar Gastaldi 1546)

 

Europa en Amerika zijn gescheiden

Ortelius wereldkaart
Ortelius, Antwerpen 1570

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961).

Filosoof, in wiens denken de waarneming een fundamentele rol speelt in ons begrijpen van de wereld. Hij hoort dus bij de fenomenologische school (Husserl, Heidegger). Hij valt op doordat hij bewust het gesprek (ook kritisch) zoekt met de wetenschappen, en wel vooral met de psychologie. In een latere fase van zijn denken gaat de lichamelijkheid van de mens hierin een grote rol spelen. Volgens Merleau-Ponty is het lichaam namelijk het eerste en belangrijkste middel dat de mens heeft om de wereld te (ver)kennen. Hiermee slaat hij duidelijk een andere weg in dan de klassieke filosofische traditie, die het bewustzijn als vertrekpunt van kennis nemen. Deze nadruk op de lichamelijkheid (of breder: ‘het lichamelijk in de wereld zijn’) betekende dat Merleau-Ponty de fenomenologie eigenlijk verdiepte tot ze als het ware een indirecte ontologie werd. Zie hiervoor vooral zijn postuum gepubliceerde werken, Le Visible et l’invisible (1964) en L’Œil et l’esprit (1960).

further reading: het lemma in Stanford Encyclopedia of Philosophy