Inhoudsopgave
Religie als groepsaanduiding
Vroeger vielen de religieuze, culturele, en etnische marker dus meestal gewoon samen. Zo konden we spreken van ‘protestants Nederland’, ‘katholiek België’ en ‘christelijk Europa’. De realiteit was altijd al een stuk complexer dan deze termen deden uitschijnen, maar toch. Cultureel sloeg dit wel ergens op. De dominante religieuze marker omvatte het geheel. Antropologen zijn vertrouwd met het verschijnsel dat als verschillende identity markers lange tijd samen voorkomen, dat ze ook elkaars plaats kunnen innemen, stuivertje wisselen. Daarbij, zo stelden wij vast, is de religieuze marker niet alleen gulzig, maar heeft ook nog eens de neiging om exclusief te zijn. De religieuze marker verbindt namelijk een groep mensen met elkaar (inderdaad: religie verbindt, is cohesief, sociale lijm), maar jammer genoeg doet religie dat vrij vaak – en we hebben in hoofdstuk 2 en 3 gezien hoever dat kan gaan – door zich nadrukkelijk te onderscheiden van anderen (‘de rest van de wereld’ of in elk geval ‘de concurrerende religie’). De mate waarin dit tot een afscheiding van die anderen leidt, verschilt per religie, per land, per tijd, maar het principe is altijd in het discours aanwezig. Zelfs de meest inclusieve retoriek over ‘elementen van het geloof’ die in andere kerkgenootschappen of religies, of – laten we royaal zijn – ook buiten de kerk aanwezig zijn (de officiële rooms-katholieke visie op religies) kan dit niet verhullen, hoe barm- en ruimhartig men zich ook opstelt. Religie verbindt door in- èn uit te sluiten. Je hoort erbij of niet (of toch niet helemaal). En de zwarte piet wordt altijd deskundig weggespeeld naar de out-crowd. We zagen de dramatische kracht van dit principe toen Luther de vraag naar de christelijke identiteit op tafel legde. De antwoorden die gegeven werden, zorgden ervoor dat binnen enkele decennia allerlei nieuwe scheidingslijnen door de samenleving waren getrokken, zowel op micro- als op macroniveau. Gezinnen scheurden, families, dorpen, steden, landen, koninkrijken raakten in oorlog. Intern sterk verbonden groepen (via de religieuze identifier) stonden tegenover andere zich op dezelfde wijze aaneensluitende groepen. De breuklijnen fixeerden snel, juist omdat men zich heel bewust op de religieuze component richtte. De tijd van de confessionalisering betonneerde de groeps-identiteiten tegenstelling voor enige eeuwen. Confessionalisering is ook altijd fixering van tegenstellingen. We volgden dit spoor van steeds verder gaande opsplitsing binnen het protestantisme in Engeland en zagen de repeterende breuk pas tot stilstand komen in Nieuw Engeland. Hier werd het protestantse adagium waar: ‘Eén protestant is een geloofsovertuiging, twee protestanten een kerk, drie protestanten een scheuring’. Dit proces is echter niet beperkt tot het christendom. Voor Soennieten en Sjiieten geldt hetzelfde, en ook hier is deze breuk maar het begin van nog veel meer scheuring en twist. Wie andere ‘established religions’ wat beter leert kennen zal zien dat deze interne diversiteit altijd aanwezig is, meestal tot spijt van de professionals die er vaak alles aan doen om het belang hiervan te minimaliseren, dan wel te subsumeren onder een oorspronkelijke of theoretische eenheid, beide ficties die het zicht op de realiteit van de ‘lived religion’ verdoezelen.
We kunnen zelfs nog een stap verder gaan. Kon je in het verleden nog veronderstellen dat de religieuze aanduiding grosso modo klopte met een minstens nominaal lidmaatschap van de religie in kwestie (‘sociologische christenen’ bijv.), na verloop van tijd kan de religieuze marker ook een eigen leven gaan leiden. Ze kan namelijk de plaats innemen van de etnische, culturele of welke andere groepsaanduiding ook. En ze kan ook blijven bestaan als de strikt religieuze referentie (die verbonden is met een vorm van cultus) al lang is verdampt. Het meest opvallende voorbeeld hiervan bieden de termen ‘protestant’ en ‘katholiek’ zoals die gebruikt worden tot op de dag van vandaag in de context van Noord-Ierland. De religieuze termen hebben hier alle connectie met de religieuze connotatie verloren en zijn volledig herleid tot groepsetiketten. De absurditeit ervan wordt het best gevat in een anecdote die Christopher Hitchens vertelt in zijn striemende aanklacht tegen de religie1. Het staat in het hoofdstuk ‘Religion kills’, alwaar de bloedige burgeroorlog in Noord-Ierland wordt aangehaald als een van de voorbeelden van de nefaste invloed die godsdienst heeft op het samenleven van mensen. De scène speelt zich af in Belfast, Noord-Ierland, terwijl de strijd tussen de ‘protestanten’ en ‘katholieken’ nog volop aan de gang is. Een man wordt tegengehouden aan een wegversperring. ‘Bij welke godsdienst hoor jij?’ buldert de soldaat. ‘Ik ben atheïst’ antwoordt de man. ‘Een protestantse of een katholieke atheïst?’ repliceert de soldaat.
Deze anecdote is revelerend omdat de pointe duidelijk maakt dat de religieuze markers (protestant en katholiek) niet verwijzen naar een religieuze praktijk en/of een doorleefd geloof, maar enkel nog dienen om ‘de onzen’ van ‘de hunnen’ te onderscheiden.2 Ik laat het feit dat religie zich wel erg gemakkelijk laat gebruiken als je de wereld wilt indelen in ‘wij en zij’ en dan ook heel geschikt is om olie op het vuur te gooien, voor wat het is. Hitchens heeft een punt maar het is niet het enige dat er te maken valt. En mij gaat het nu om dat andere punt, namelijk dat een religieuze marker blijkbaar z’n levensbeschouwelijke betekenis kan kwijtraken en dan perfect verder kan blijven leven als culturele, sociale, etnische of politieke marker. Om nog even bij het voorbeeld van Noord-Ierland te blijven. Daar was het niet de religieuze toebehorigheid, laat staan een ‘deeply held religious conviction’ die een ‘katholiek’ van een ‘protestant’ onderscheidde. Men kon prima atheïst en marxist zijn (zoals veel IRA-leden) en toch te boek staan als een militante katholiek. In de beginjaren van de IRA zijn ook diverse malen leden van het IRA geëxcommuniceerd door de bevoegde bisschop, maar zonder dat dat enige impact had op hun ‘katholieke’ identiteit. Ook zonder berouw en bekering, bleven ze zichzelf ‘katholiek’ noemen. Ook kon (en kan) men prima met Oranje vlaggen marcheren door katholieke straten (ja, zelfs ‘straten’ kunnen een levensbeschouwing hebben!) zonder ooit een Bijbel te hebben aangeraakt, wat toch wel – gezien het hoofdstuk over Luther – het absolute minimum is om ‘protestant’ in cultische zin genoemd te kunnen worden. In deze context is de religieuze marker verschraald tot de aanduiding van het kamp waar je bij hoort, een partijnaam, een nom de guerre zelfs. En dat was beslist niet de eerste of laatste keer. Als aanduiding van een groep lijkt de religieuze marker zelfs bijzonder geschikt. Christenen tegen moslims, zo vatten we de kruistochten graag samen. Dat praat makkelijk en is wel zo duidelijk. Of het de realiteit recht doet, is de vraag. Sterker, of scherper gesteld: het gebruik van een religieuze marker om in een conflict de partijen (wij-zij) te benoemen werkt versluierend, want de complexiteit die aan alle menselijke handelingen ten grondslag ligt, wordt erdoor toegedekt. Wie bijvoorbeeld denkt dat de 30-jarige oorlog (1618-1648) een godsdienstoorlog is tussen protestanten en katholieken – en zo staat het in veel geschiedenisboekjes – die zal bij bestudering van de feitelijke bondgenootschappen, intriges, oorlogshandelingen, menigmaal verbijsterd zijn wie hij nu weer samen ziet strijden tegen wie. De religieuze marker is in dit geval niet ‘ontdekkend’, maar ‘toedekkend’, soms zelfs bewust. Dan wordt het propaganda, een rallying cry. Daarmee is het belang van de religieuze component niet ‘verharmlost’, integendeel, ze is de ultieme brandstof voor de oorlogsmachine, maar ze moet wel op de juiste wijze naar voren gehaald worden. Brandstof is iets anders dan bron. Juist omdat ik overtuigd ben, dat religie een grote rol speelt bij conflicten, wil ik weten hoe ze dat dan doet. Als ik die fase van analyse oversla, dan zal ook mijn poging om dit nefaste gebruik van religie tegen te gaan, niet meer zijn dan een slag in het water.
Als religieuze en etnische (of politieke of nationale) markers dus maar lang genoeg samen voorkomen, d.w.z. als enkele eeuwenlang eenzelfde godsdienst dominant is in een (deel van de) samenleving, dan kan de religieuze marker gewoon de plaats innemen van de culturele. Zo spreken we over Polen als over een katholiek land (terwijl Polen vier eeuwen geleden grotendeels protestants was), veronderstellen we automatisch dat Russen wel orthodox zullen zijn, en Tibetanen boeddhist. Of ze dat echt zijn staat te bezien. Allemaal zijn ze het in elk geval niet en al zeker niet allemaal op dezelfde wijze en in dezelfde mate. En er zullen veel ‘sociologische gelovigen’ tussen zitten. Om het iets dichterbij te halen: Na eeuwen van levensbeschouwelijke apartheid tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden spreken we gemakkelijk over ‘calvinistische Hollanders’ en ‘katholieke Vlamingen’. Toch weten we allemaal dat op deze combinatie zoveel uitzonderingen bestaan, dat de uitspraak enkel betekenis heeft als je de religieuze markers als culturele interpreteert. Dat betekent dus dat vrijzinnig humanisten in Vlaanderen ook nog katholiek zijn (cultureel dus) en dat de katholieken in Holland iets calvinistisch hebben. Interessante gedachte. De religieuze identifier kan dus in gebruik blijven als de religie zelf al bijna volkomen weg is uit de samenleving. Denemarken is één van de meest geseculariseerde landen ter wereld, toch staat Denemarken nog steeds op de levensbeschouwelijke wereldkaart als behorend bij de Lutherse gebieden, samen met heel Scandinavië en grote delen van Duitsland. Hoewel vanuit religieus perspectief dus betekenisloos geworden, blijft de marker aan de identiteit kleven.
Administratieve classificatie en religie
Dat kan vreemde gevolgen hebben – en ik neem nu de draad van het begin weer op – als binnen een eengemaakte wereld de religieuze referentie (in strikte zin) soms wel en soms niet relevant is zonder dat men zich daar rekenschap van geeft. Ik wees al op het verschil tussen het gebruik van de term ‘christen’ (enkel als er sprake is van geloof), en ‘moslim’ (de hele cultuur betreffend). Het gevolg is dat het dragen van een hoofddoek (een gewoon kledingstuk in grote delen van de wereld) zonder verpinken gelabeld wordt als ‘religieus’, terwijl een kerstboom (een tamelijk courante aanwezige boom die rond 25 december opduikt in grote delen van de wereld) ‘niet religieus’ is, maar ‘bij de Westerse cultuur hoort’. Het zou mijns inziens correcter zijn om in beide gevallen te beginnen met vast te stellen dat hoofddoek en kerstboom allebei culturele zaken zijn die allebei ook een theo-logische betekenis hebben, afhankelijk van de context. Beide hebben diepe wortels in de cultuur waarin de ermee geassocieerde religie vele eeuwen lang de dominante is geweest. Natuurlijk kan de theologie ze claimen en dat zoet ze ook . De religieuze identifier is is gulzig. Maar of het verstandig is dat in alle contexten te laten gebeuren of zelfs maar naar voren te halen, is de vraag. Alles kan met religie verbonden worden, maar religie is niet alles. Om de samenleving te ordenen lijkt het me in elk geval niet de meest geschikte categorie, juist omdat het scheiding maakt. Daarvoor is de categorie ook uitgevonden, ik bedoel: zowel voor de ordening van de samenleving als om onderscheid te kunnen maken (zie onze oefening in het eerste hoofdstuk). Religie verbindt mensen door ze in subgroepen te plaatsen op grond van de religieuze marker, die op zijn beurt als centraal kenmerk heeft dat ze de eigen mensen van de andere groepen onderscheidt. Religie werkt altijd met incrowd en outcrowd. Wil je in een plurale en diverse maatschappij het ‘sociale weefsel’ versterken dan zet je mijns inziens beter in op dingen die men allemaal met elkaar kan delen, ook over de grenzen van religieuze opvattingen heen. En die zaken zijn er, want de samenleving bestaat uit mensen, niet uit religieuzen. Enige terughoudendheid in het bestempelen van activiteiten, gedragingen, gebruiken als ‘religieus’ lijkt me een goed begin. Hoe verstrekkend de gevolgen kunnen zijn van een samenleving ordenen volgens religieuze identifiers, zien we bijzonder goed in voormalige Britse kolonies. De idee om de religieuze identifier te gebruiken als sociologische (neo-etnische) categorie is namelijk een Britse uitvinding. 3 Lees meer hierover op de volgende pagina…
Voetnoten
- Christopher Hitchens, God Is Not Great: How Religion Poisons Everything (2007) is met name een aanval op de georganiseerde religie. In de Engelse editie had het boek een andere ondertitel: God Is Not Great: The Case Against Religion.
- Saillant détail: In Holy Ignorance, when religion and culture part way haalt Olivier Roy in een voetnoot ook deze anecdote aan. Bij hem is de setting echter net iets anders. De atheïst is een moslim geworden: ‘Op de hoek van twee straten, de ene een protestantse, de andere een katholieke, had een kruidenier uit Bangladesh een supermarktje geopend, waarmee hij beide gemeenschappen naar volle tevredenheid bediende. Op een donkere winteravond stormt een man met een bivakmuts zijn winkel binnen, richt zijn pistool op de eigenaar en roept: ‘Katholiek of protestant?’ ‘Moslim’ antwoordt hij. ‘Een katholieke of een protestantse moslim?’
- Passage gebaseerd op de analyse van Olivier Roy in hoofdstuk 3 ‘Religion, Ethnic group, Nation’, in Holy Ignorance, p. 67-108, aldaar p. 79-91. Hij beschrijft hoe de koloniale ambtenaren van the British Empire ‘manufacturers’ waren van neo-etnische groepen door de burgers in te delen volgens hun religieuze identiteiten.