In dit deel wil ik vanuit een dubbele vaststelling – de gulzigheid van de religieuze identifier en de manier waarop religie in het maatschappelijk discours aanwezig is – terugblikken op wat we onderweg zijn tegengekomen aan religieuze belevingen, uitingsvormen en hoe die op de samenleving hebben ingewerkt, om te zien of dat enig licht werpt op de manier waarop we daar wel en hoe we daar misschien beter niet op zouden reageren, mee omgaan.
In onze rondgang zagen we een enorme opstoot van religieuze energie toen Luther de definitie van wat ‘christen-zijn’ nu eigenlijk is tot een algemeen thema maakte. Hij contesteerde de heersende opvatting (instituut) en dat had gevolgen voor ongeveer alles. Plots had iedereen het erover, niet alleen academici en clerici. Zelfs boeren begonnen hun acties, een opstand, op een religieuze wijze te motiveren en te legitimeren (in casu door te verwijzen naar bijbelteksten). Het belang van religie groeit blijkbaar zodra het een apart thema wordt (wat in de zestiende eeuw gebeurde) en die groei wordt exponentieel versterkt als een dominante articulatie ervan weersproken wordt.
Niet verwonderlijk dat er rond religieuze zaken veel twist en strijd is geweest. En ook vandaag is de spanning niet uit de lucht. We zagen al meteen in het eerste hoofdstuk, toen we op zoek gingen naar de genealogie van het religiebegrip (als categorie) dat religieuze opvattingen, handelingen, belevingen, visies en gedragspatronen vroeger zo volkomen ingebed waren in de algemene cultuur (= alles wat een mens doet in het leven dat uitgaat boven de vervulling van zijn primaire behoeften), dat je die eigenlijk niet van elkaar kon scheiden. De religie bestond apart van die cultuur niet. Het was er onderdeel van. De hele cultuur was ervan doortrokken. En deze vaststelling had grote gevolgen. Je kon ze niet alleen maar moeilijk van elkaar onderscheiden, we zagen ook dat wie dacht de religieuze componenten uit de cultuur te kunnen isoleren (desgevallend als onwenselijk wegsnijden) en meende zo de cultuur te kunnen behouden, dat die zich vergiste. De patiënt sterft onder het mes van de chirurg. Dit was het verhaal van de missie in Zuid-Amerika. De poging de ziel van de mensen te redden was de doodsteek voor de cultuur. Aan de andere kant van de wereld zagen we de discussie oplaaien of de religieuze component eigenlijk wel apart benoemd kon en moest worden bij de ontmoeting met een andere cultuur. De poging om dat voor de variatie eens een keer niet te doen (Jezuïeten in China) en het hele complex intact te laten en enkel te zien of je er een christelijke component aan kon toevoegen, werd in de kiem gesmoord. Het zou verraad zijn aan de eigen identiteit. Ook hier werd het een alles of niets operatie. De gulzigheid van de religieuze identifier leidde tot cultureel imperialisme.
Cultuur krijg je echter met de paplepel ingegoten, inclusief het al-dan-niet-religieuze aspect ervan. Ook bij ons – in het door het christendom gestempelde West-Europa – is religie met cultuur vervlochten geweest, totaal. Zoals de kerktorens het landschap markeren, zo domineerde de christelijke religie de cultuur. Zolang dit niet werd geproblematiseerd, apart gezet, voelde men ook nauwelijks behoefte om onderscheid te maken tussen wat culturele en godsdienstige aspecten (als dat onderscheid al gemaakt kan worden). De vervlechting was totaal. Wie oude films over Vlaanderen bekijkt, kan er niet naast kijken. Overal zie je ook de clerus verschijnen, niet enkel bij religieuze processies, maar even goed bij burgerlijke, culturele, sportieve en recreatieve manifestaties. Religie was overal en ze was vanzelfsprekend. Men bladere bijvoorbeeld eens door het boek ‘Voor u beminde gelovigen’ van Jozef van Haver over het Rijke Roomse leven in Vlaanderen, of voor Holland door ‘Het woord in beeld’ van C.W. Mönnich en Michel van der Plas. Hoe enkelvoudig was het leven nog, en hoezeer was de cultuur doordrongen van de godsdienst (en vice versa). Ook voor de manier waarop je met religie omgaat, is dit besef essentieel. Je raakt namelijk aan dingen die te maken hebben met wat je in je eerste levensjaren verwerft: basic trust. Iedere ontwikkelingspsycholoog kan het u beamen: Wie aan elementen uit de kindertijd raakt, moet hevige reacties verwachten.
Het is hoog tijd voor een analyse van het religieuze identiteitskenmerk …