God, hoe bedoel je?

Stel dat je nieuwsgierig bent naar God, en je zou hem (haar? het?) dus wel eens willen ontmoeten, dan zou het handig zijn van te voren al een idee te hebben naar wie of wat je eigenlijk moet uitkijken. Enkele typische kenmerken dus van ‘G’d’. 

Er is echter een probleem: Op de vraag ‘Wie of wat is God?’ lopen de antwoorden erg uiteen. En – zo zeggen velen – een definitie van God is per definitie onmogelijk. En voor je het weet, raak je verstrikt in allerlei netelige filosofische kwesties en zie je door de bomen het bos niet meer. Allemaal niet echt praktisch als je aan een zoektocht wilt beginnen. Kan het ook anders? Ja, want:

Wat wij God noemen, bestaat in elk geval niet zoals gewone objecten bestaan…

Dit is de insteek van godsdienstwetenschapper John Bowker (*1935) in zijn korte boekje: God, A very short introduction (Oxford 2014). ‘God bestaat niet zo zoals men zich hem (haar/het?) voorstelt’. Dat zijn maar ‘benaderingen’, ‘woorden’. De methodische twijfel is ook de basis van echte theologie: ‘Is wat wij doen/zeggen over G’d eigenlijk wel helemaal in orde? Laat ik het eens onderzoeken en proberen uit te leggen (fides quaerens intellectum)’, zegt de Anselmus en vele anderen met hem. En dan gaat het dus niet echt over Gods bestaan, maar over de ‘fenomenen in onze werkelijkheid ‘ die men met God verbindt. Dan gaat het over over creativiteit en de orde van het zijn, over inspiratie en voortgaande schepping; over menselijkheid, mens-wording en mens-zijn.

The invisible man en de kleren van God.

Nadat hij de antwoorden van de diverse religies (mensenwerk) op de godsvraag heeft geschetst, keert hij terug naar de inleiding en herneemt hij de oervraag: de (her)kenbaarheid van God. Als voorzet citeert hij een passage uit de bekende roman van H.G. Wells, The invisible man. Die staat – net als god – voor het probleem hoe hij – onzichtbaar zijnde – in contact kan komen met de mensen. In hoofdstuk 3 loopt the invisble man onzichtbaar rond, zonder kleren, zonder geld. Radeloos breekt hij op een nacht in in een kledingwinkel, graait wat kleren bijeen en trekt die aan. ’s Ochtends zien de mensen dat er ingebroken is. Ze reageren verschrikt, maar toen, zo vertelt de onzichtbare: ontdekte iemand me en riep: ‘Daar is hij!’. Toen hij zich voordeed als een mens, werd hij ontdekt/gezien. Dit beeld grijpt Bowker aan om over de kenbaarheid van God te spreken. God kan immers ook niet op een zichtbare manier aan ons gepresenteerd worden. Hij is geen object.  Hij is ‘onzichtbaar’ zeggen theïstische religies unisono: ‘Niemand heeft ooit God gezien’ (1 Johannes 1:18); ‘Zijn vorm (rupa) is niet te zien; niemand ziet Hem met het oog’ (Shvetashvatara Upanishad 4.20); ‘Aïsja zei: “Als iemand jou vertelt dat Mohammed zijn Heer heeft gezien, is hij een leugenaar, want God zegtHem bereiken de blikken niet, maar Hij bereikt de blikken wel.”’ (islamitische overlevering, Sahih al-Bukhari, Vol. 9, Boek 93, Hadith 477, citaat Koran 6:103).

Maar dan is het terecht om te vragen: How on earth can God be known ? Dat kan dus alleen indirect, via de ‘weg der middelen’ zoals men vroeger vaak zei. God kan gekend worden door effecten ‘in de wereld’ die een voortvloeisel zijn van wat wij God noemen, wat rond dat woord geschiedt, althans wat wij ‘daarrond waarnemen’. Filosofisch gezegd: God volgt uit de gevolgen. Hij wordt afgeleid uit wat er in de wereld gebeurt (abductie). Filosofen zullen waarschuwen voor cirkelredeneringen en tautologieën, maar zolang er geen massieve feitelijke claims volgen, lijkt me zo’n methode verdedigbaar. Je biedt immers een interpretatie aan van verschijnselen, die iedereen kan waarnemen. De feitenlijke wereld zoals hij verschijnt, blijft primordiaal. In deze vorm van  theologie is geen Hegeliaanse dwang (verwijzend Hegel die ooit geantwoord zou hebben – toen iemand opmerkte dat diens theorie niet klopte met de feiten: ‘des te erger voor de feiten!’). God heeft zich in de wereld begeven en zoals the invisible man kleren bijeengegraaid zodat mensen ‘die ogen hebben om te zien’ hem/haar/het kunnen zien en uitroepen: ‘Kijk: daar is God!’

Wat zijn dan die kleren die God in onze ogen realiteit verlenen, ècht maken? Of, minder metaforisch : Wat zijn de verschijnselen/effecten waardoor God kenbaar wordt? Het antwoord hierop kan een eindeloze opsomming worden, maar John Bowker – na een levenlang met godsdienstige fenomenen te zijn bezig geweest – meent dat alles waar men in de loop van vele eeuwen naar heeft verwezen, in drie hoofdgroepen kan worden ondergebracht, elk met z’n eigen bijzonderheid. Hij voegt wel toe dat ze niet perse in alle religies voorkomen, en dat ook het gewicht, het accent onderling nogal kan verschillen.

Het gewaad van de schepping (de orde, schoonheid, en betrouwbaarheid van al wat is)

Dit kledingstuk van de onzichtbare God speelt in de christelijke traditie een grote rol, maar wordt sinds de 19de eeuw vaak misbegrepen. Dan gaat het enkel nog over de oorsprongsvraag (schepping of evolutie). In die valkuil trapt Bowker niet. Het gaat niet om de discussie over het (principieel onkenbare) begin, maar om de schoonheid, de orde, de betrouwbaarheid, de uitgestrektheid van het universum. God verschijnt in de verwondering van mensen, dàt er iets is, en niet niets. Filosofen en dichters – en gelovigen in het algemeen – bespelen dit register op heel verscheiden manieren en met gebruikmaking van zeer uiteenlopende taalregisters. Voor christenen is het nog altijd de eerste uitspraak van het Credo, een uitspraak van geloofsvertrouwen, belijden dat je fiducie hebt in al wat is: God, Schepper. De koran noemt het tekenen (ayat, hetzelfde woord als voor de verzen van de soera’s in de koran wordt gebruikt). Het is in de samenhang van alles dat we in de wereld en het leven ontdekken, dat we G’d menen te zien. Hij (het, Zij) is er wanneer we waarheid, schoonheid en goedheid ontdekken en leren waarderen als levendragende en zingevende waarden. Die zijn zelfs absoluut te noemen in die zin dat ze gewoon ‘zijn wat ze zijn’, ook al zijn de omstandigheden waarin ze optreden contingent en dus zeer verschillend: ‘Slechts Euclides zag Schoonheid onverhuld…’ Zo kunnen we de natuurwerkelijkheid als een openbaringsboek (zie Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 1, in de traditie van de kerk van alle eeuwen) leren lezen, het eerste gewaad waarin God aan ons verschijnt.

De eenvoud van een steen als mogelijkheid om tot een openbaring of ontdekking te komen (Zen) mag je dus plaatsen naast Jezus die brood en wijn nam om de belofte van zijn aanwezigheid te bekrachtigen. En Krishna: die nam ghee – en speelde op een fluit. Deze fysieke, tastbare vormen waarin ‘god’ zich manifesteert, zouden we ‘sacramenten’ kunnen noemen. Bowker verwijst naar het sacramentum als de eed die de recruten moesten zweren om in het Romeinse leger te worden opgenomen en citeert Horatius: ‘Non ego perfidum: dixi sacramentum; ibimus, ibimus’  ((Oden 2.17.10 ‘Ik heb geen trouweloze eed gezworen. Ik zei ‘sacramentum’: We zullen gaan! We zullen gaan!’). In het christendom is een sacrament ‘een uiterlijk en zichtbaar teken van een innerlijke en geestelijke verbondenheid’. Andere religies kennen soortgelijke begrippen. Voor India kun je denken aan de zogeheten samskara’s (aldus Bowker): rituelen en handelingen die worden ondernomen om ‘het lichaam, de geest en het verstand van individuen te heiligen, zodat ze een volwaardig lid van de gemeenschap kunnen worden’.

De mantel van de inspiratie (voortgaande schepping)

De tweede manier waarop God waargenomen wordt, is via de interactie tussen zijn basale (baserend, funderende) scheppende activiteit en hoe de mens daarop voortbouwt. Bowker noemt dat inspiratie. Hij wil de aandacht vestigen op het wonder van de menselijke creativiteit op zich, die als het ware dat wat in de natuurwerkelijkheid zit, ontvouwt, voortzet. En dat doet de mens op alle terreinen van het leven: kunst, wetenschap, techniek, maar ook wederzijdse zorg (mens-mens; mens-natuur), politieke kunde. Het is eigenlijk de kanalisering van wat er in de natuur zit, ten goede. Als we nog even vasthouden aan de metafoor van ‘kleren’, dan kun je denken aan de profetenmantel, waarin Elia of Mohammed zich hulden om in afzondering met God ‘geïnspireerd’ te worden. Die mantel staat dan voor de samenwerking tussen het goddelijke en het menselijke. God kan dit kleed aannemen als mensen openstaan voor de immanentie van God, dat wil zeggen voor het verschil dat God kan maken in het aardse leven. Ze zijn vormen van coöperatie, collaboratie, tussen het menselijke en het goddelijke. Mensen worden a.h.w. secondary agents in de niet aflatende scheppingsactiviteit van God (van oudsher ‘de voorzienigheid of onderhouding’ genaamd).

In meer specifieke zin worden inspiratie en openbaring vaak in verband gebracht met bepaalde woorden, teksten, boeken (heilige Boeken). Op dit punt zouden we m.i. beter iets terughoudender zijn. Die teksten zijn eerst en vooral gestolde vormen van inspiratie, dat wil zeggen: de neerslag van hoe andere mensen in andere tijden in andere situaties God hebben verstaan. Ze getuigen van inspiratie. Ze kunnen dus ook zelf inspireren, maar ze mogen de bronnen van creativiteit waaruit ze zelf voortkomen, niet afsluiten. Dan werken ze averechts. Komt nog bij dat we ook nuchter moeten zijn. De openbaring in de ene religie wordt inhoudelijk en qua strekking geregeld tegengesproken door de openbaring in een andere religie. Ook zijn binnen elke openbaringstraditie de karakteriseringen van God in de loop der tijd zodanig veranderd (geëvolueerd), dat latere de eerdere zijn gaan verdringen. Toch blijven de woorden van de vroegere openbaring welsprekend en veelzeggend over God, niet in de laatste plaats omdat mensen er altijd weer opnieuw door geroerd en geïnspireerd raken om zelf ook met, tot en over God te spreken.

Het kleed van de mens zelf (verdiepende humaniteit)

De derde groep ‘kleren’ die God heeft aangetrokken om zichtbaar te worden, voert ons terug naar de onzichtbare man van H.G. Wells. De kleren zijn – de vergelijking is klassiek – het menselijk lichaam (The Word became Flesh), het leven van concrete mensen. Daarin is God in al z’n singulariteit als vanuit een oneindige transcendentie neergedaald in Bethlehem (in het geval van Jezus), Mathura (in het geval van Krishna) of Ayodhya (in het geval van Rama). Zo wordt God geacht zich in menselijke vorm te hebben geopenbaard. N.B. niet in alle religies, en uitdrukkelijk nìet in de islam. Diezelfde God wordt vervolgens ook geacht nog steeds op deze wijze verdere toegang tot de wereld te verkrijgen. In de verhalen en rituelen zet zich deze incarnatie van het goddelijke in het menselijke voort. We kunnen deze ‘verschijningen’ (epifanische momenten waren het) losjes groeperen onder de noemer ‘de menswording van God’, maar wat over Jezus geloofd wordt, is natuurlijk wel heel iets anders dan wat over Krishna en Rama geloofd wordt. Ook wordt ‘de menselijke natuur’ die die godheid aanneemt (waarbinnen de verschijningen plaatsvinden) telkens heel anders opgevat. En hetzelfde geldt ook voor de human predicament (condition humaine) waarvoor zij een uitweg, een verlossing bieden. Of beter: verschillende manier om aan allerlei negatieve gevolgen te ontkomen.

Toch blijft het – aldus Bowker – een echt gemeenschappelijk element in al deze religieuze stromingen dat men gelooft dat God het initiatief neemt om de mensen als het ware halfweg tegemoet te komen in hun precaire bestaan, dat God dus die/dat is, dat ons helpt om een antwoord te vinden op de vraag die het menselijk bestaan is. Er is – zo veronderstellen ze – veel in de menselijke situatie dat nood heeft aan reddiong of herstel: De Koran heeft meer dan honderd verschillende woorden voor het menselijk tekort. In Bhagavad Gita verklaart Krishna: ‘Telkens wanneer Dharma in verval raakt en Adharma hoogtij viert, reïncarneer ik mijzelf. Om het goede te beschermen, en het kwade te vernietigen; om Dharma te vestigen word ik elke eeuw weer geboren.’

Maar waarom dan slechts half-way en niet meteen helemaal redden? Omdat dan de mens geen mens meer zou zijn en religie een vlucht in een utopie wordt, weg van de werkelijkheid. Dan is de link met de vorige twee openbaringswijzen van God gebroken. (Bowker zelf geeft een ander antwoord. Hij begint over liefde en over de noodzaak van scheiding, over de donkere nacht van de ziel van St. Jan van het Kruis. En gaat verder over de via negativa an de apofatische theologie. Mooie stukken maar wel een beetje zwaar op de hand, vond ik. En niet ‘dwingend’ volgend uit zijn toeleidende vertoog). In elk geval is duidelijk dat alles wat je op grond van die drie soorten ‘kleding’ waarin jij God gewaarwordt, tegelijk ook gerelativeerd moet worden op het moment dat je die ervaringen onder woorden brengt, en systematiseert. Het zijn uiteindelijk maar ‘effecten’, gevolgen. Het is niet God zelf. Ze staan open voor interpretatie. God is enkel een relevant woord (een actor, een agent) in het verhaal dat jij erover vertelt. Wat Hij is kan niet geweten worden, laat staan gezegd. In die zin is en blijft God onkenbaar. Alles wat we in positieve zin over God proberen te zeggen moet dus tegelijk ook gecorrigeerd worden en zelfs ontkend omdat het per definitie altijd tekortschiet – Deus semper maior. Verschillende religies hebben daar verschillende woorden voor: het jodendom kent ayn, ‘niets’, het christendom via negativa, ‘de negatieve weg’, islam bila kayf, ‘zonder te weten hoe’, hindoeïsme neti, neti, ‘Niet dit, niet dat’ (of zelfs gewoon: ‘Nee! Nee!’).

Conclusie

God is een uitnodiging, en die uitnodiging gaat uit tot ieder mens, schrijft Bowker in de slotalinea. Daarna gaat hij preken, maar die zin blijft hangen. Ik hoor die uitnodiging op grond van het bovenstaande toch vooral als een oproep om ‘met open ogen en open oren door de wereld’ te blijven gaan, vol verwondering, aandachtig, zorgzaam en zorgvuldig in de omgang met alles wat is.

28 januari 2018. Dick Wursten

Tekst gebaseerd op en geïnspireerd door John Bowker, God. A Very Short Introduction (Oxford, 2014), 160pp.

Der Aufbruch

Ich befahl mein Pferd aus dem Stall zu holen. Der Diener verstand mich nicht. Ich ging selbst in den Stall, sattelte mein Pferd und bestieg es. In der Ferne hörte ich eine Trompete blasen, ich fragte ihn, was das bedeutete. Er wusste nichts und hatte nichts gehört. Beim Tore hielt er mich auf und fragte: »Wohin reitet der Herr?« »Ich weiß es nicht«, sagte ich, »nur weg von hier, nur weg von hier. Immerfort weg von hier, nur so kann ich mein Ziel erreichen.« »Du kennst also dein Ziel«, fragte er. »Ja«, antwortete ich, »ich sagte es doch: ›Weg-von-hier‹ – das ist mein Ziel.« »Du hast keinen Eßvorrat mit«, sagte er. »Ich brauche keinen«, sagte ich, »die Reise ist so lang, daß ich verhungern muß, wenn ich auf dem Weg nichts bekomme. Kein Eßvorrat kann mich retten. Es ist ja zum Glück eine wahrhaft ungeheure Reise.«

Franz Kafka, Erzählungen aus dem Nachlaß (1904-1924)

[Der Aufbruch, met vertaling en kort commentaar]

Alors n’admettant plus d’autorité visible
Chacun fut de la foi, censé juge infaillible 
Et sans être approuvé par le clergé romain
 
Tout protestant fut pape, une Bible à la main.

Nicholas Boileau, Satire XII, sur l’équivoque

proeve van vertaling: 
Wanneer uitwendig gezag niet meer wordt geaccepteerd,
 
vindt elkeen zich qua geloof onfeilbaar en geleerd.
 
En zonder approbatie door de geestelijke stand
 
wordt elke protestant een paus met de bijbel in zijn hand
.

Over Scherpenheuvel een excurs in hoofdstuk 2, over hoe deze magische ‘eik’ tot een ‘Mariaburcht’ werd omgevormd. Afbeeldingen en korte historie in een aparte post.

diesseitig = op het aardse leven gericht

voor de Hollandse lezers: spijkers

Ik verzeker jullie: al wat jullie op aarde bindend verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. Mattheüs 18, vers 18

En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. 19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’  Mattheus 16:18-19

‘Onze Lieve Heer op zolder’ is de negentiende eeuwse naam van de schuilkerk die de rooms-katholieken in de zeventiende eeuw inrichtten op de zolder van een groot (gecombineerde) herenhuis aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Van binnen een kerk, van buiten niets bijzonders te zien.

In het Nederlands: ‘En Ik zal een plaats aanduiden voor mijn volk, voor Israel, en het planten, zodat het op zijn eigen plaats kan wonen, die ze nooit meer zullen moeten te verlaten.’

Philadelphia is ook de naam van een van de zeven gemeenten in Klein-Azië, waaraan de ‘engel van de Heer; een brief zendt in het visioen van de ziener van Patmos, beter bekend als ‘de openbaring aan Johannes’, of ‘de Apocalyps’. Van de zeven steden is Philadelphia de enige waarvan enkel goede punten naar voren worden gehaald.

“When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature’s God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.”

In de negentiende eeuw was dit nog een neutrale term, misschien gevoelsmatig eerder afgeleid van sequi (volgen) dan van secare (scheiden). Een correcte vertaling lijkt me ‘stroming’.

Aux États-Unis, lorsqu’un homme politique attaque une secte, ce n’est pas une raison pour que les partisans mêmes de cette secte ne le soutiennent pas; mais s’il attaque toutes les sectes ensemble, chacun le fuit, et il reste seul. Pendant que j’étais en Amérique, un témoin se présenta aux assises du comté de Chester (État de New York) et déclara qu’il ne croyait pas à l’existence de Dieu et à l’immortalité de l’âme. Le président refusa de recevoir son serment, attendu, dit-il, que le témoin avait détruit d’avance toute la foi qu’on pouvait ajouter à ses paroles. Les journaux rapportèrent le fait sans commentaire.

“J’ai dit plus haut que je considérais les mœurs comme l’une des grandes causes générales auxquelles on peut attribuer le maintien de la république démocratique aux États-Unis. J’entends ici l’expression de mœurs dans le sens qu’attachaient les Anciens au mot mores; non seulement je l’applique aux mœurs proprement dites, qu’on pourrait appeler les habitudes du cœur, mais aux différentes notions que possèdent les hommes, aux diverses opinions qui ont cours au milieu d’eux, et à l’ensemble des idées dont se forment les habitudes de l’esprit. Je comprends donc sous ce mot tout l’état moral et intellectuel d’un peuple.”

Al de Schrift is van God ingegeven en kan dienen tot onderricht, om fouten te weerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven. Tweede brief van Paulus aan Timotheüs, hoofdstuk 3, vers 16

Eén van de header-images van het jubileumnummer van Vogue (125 jaar).
De verwijzing stond in Het Nieuwsblad van 3 april 2017

Peter Berger (1929-2017) was een invloedrijk godsdienstsocioloog. Zijn boek uit 1967 The Sacred Canopy vestigde zijn naam op dit terrein. In dit boek combineerde hij de secularisatiethese van Weber met zijn eigen visie op religies als ‘sociale constructies’. Al snel zag hij de blikvernauwing. In de jaren 1990 stelde hij dat Moderniteit leidt tot pluraliteit (als feit) op religieus terrein en dus tot de vaststelling dat men niet meer op dezelfde manier religieus kan zijn als vroeger, nl. vanzelfsprekend. Dit kan vervolgens zowel tot relativitering als tot fundamentalisering van het religieuze leiden. Secularisatie is dan een optie (Europa), maar geen dwingend gevolg.

Lees iets meer op deze post

“Pour connaître et juger une société, il faut arriver à sa substance profonde, au lien humain dont elle est faite et qui dépend des rapports juridiques sans doute, mais aussi des formes du travail, de la manière d’aimer, de vivre et de mourir.”

Merleau-Ponty, Humanisme et terreur, p. X

“Alors que tout dans la politique comme dans la connaissance montre que le règne d’une raison universelle est problématique, que la raison comme la liberté est à faire dans un monde qui n’y est pas prédestiné, ils préfèrent oublier l’expérience, laisser là la culture, et formuler solennellement comme des vérités vénérables les pauvretés qui conviennent à leur fatigue.” (Merleau-Ponty, humanisme et terreur, p. xxxvii-xxxviii) NB : Het is 1947.

“Men moet bij dit volk de tempels van hun afgoden volstrekt niet verwoesten, maar alleen de afgodsbeelden, die daarin zijn. Dan moet men wijwater gereed maken om de heiligdommen daarmee te besprengen, altaren bouwen en daarin relikwieën plaatsen. Want als deze tempels goed gebouwd zijn, moeten zij veranderd worden van cultusplaatsen der demonen tot de dienst van de ware God. Als dan het volk zelf ziet dat zijn tempels niet verwoest worden, kan het zijn dwaling van harte afleggen, de ware God erkennen en aanbidden en naar oude gewoonte samenkomen op de vertrouwde plaatsen … Want het is beslist onmogelijk, dat men voor hun grove zielen ineens alles afsnijdt, omdat immers hij, die de hoogste top wil beklimmen zich trapsgewijs, stap voor stap, maar niet met sprongen omhoogwerkt.”

(brief aan abt Melitto, opgenomen in Beda’s geschiedenis van Engeland).

Giles Képel, La Revanche de Dieu. Chrétiens, juifs et musulmans à la reconquête du monde (1991)

Meine Gesellschafft bestund auß vielerley Sort Leuten / da war ein D. Medicinae mit seinem Weib und 8. Kindern / ein Frantzos. Capitain / ein Niederteutscher Kuchenbecker / ein Apothecker / Glaßblaser / Maurer / Schmidt / Wagner / Schreiner / Küfer / Hutmacher / Schuster / Schneider / Gärtner / Bauern / Näderinnen / &c. in allem etlich und 80. Personen / ausser dem Schiffvolck. Solche nun sind nicht nur ihrem Alter (massen unsere älteste Frau 60. Jahr / das jüngste Kind aber nur 12. Wochen alt waren) und nunerwehnten Handthierung nach unterschieden / sondern auch so differenten Religionen und Wandels / daß ich die Schiff / welche sie anhero tragen / nicht unfüglich mit der Archen Noä vergleichen könte / wofern nicht mehr unreine / als reine (vernünfftige) Thier darinnen befindlich. Unter meinem Gesinde habe ich / die es mit der Römischen / mit der Lutherischen / mit der Calvinischen / mit der Widertäufferischen / und mit der Englischen Kirche halten / und nur einen Quäcker. (geciteerd bij Weaver, p. 303)

Deel 1: Religie, een genealogisch onderzoek

God is terug van (nooit) weggeweest. Daar is iedereen het over eens. Maar hoe je zijn presentie in het publieke domein nu moet duiden, is een andere zaak. Een lastige ook, omdat meer en meer mensen hun god willen dienen op een manier die andere mensen niet bevalt. In dit essay vragen ons waar dat toch vandaan komt, die ‘religieuze kwestie’, een genealogisch onderzoek naar religie dus.

https://dick.wursten.be/janleyerseffect.htm

Bij palmbomen legt men een zware steen in de kruin. Hierdoor groeien ze rechter omhoog en worden steviger. ‘Tegen de verdrukking in groeien’.

José de Acosta, Historie Naturael…
Titelpagina van de 2de druk van de Nederlandse vertaling (1624)


Olivier Roy (1949) is van de meest vooraanstaande kenners van de islam in Europa. Hij was jarenlang verbonden aan het Franse Centre National de la Recherche Scientifique. Voordien was hij adviseur van de Verenigde Naties inzake Afghanistan (1988) en in 1993-1994 werkzaam in Tadzjikistan voor de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Zijn academische graad behaalde hij als filosoof en hij doctoreerde in de Perzische cultuur- en taalwetenschappen. Hij was onderzoeksdirecteur van het Centre National de la Recherche Scientifique in Frankrijk en is verbonden aan het European University Institute in Florence. In Frankrijk is hij een van de opinieleiders in het debat over de aanpak over het jihadisme. Hij vindt de religieuze component uiterste belangrijk om te begrijpen, maar stelt tegelijk dat ze ‘gekaapt’ wordt (via psycho-sociale mechanismen zeer verwant aan die van sektes) door de leiders van IS. Het geeft de extremisten de kans hun nihilisme te verkopen als een paradijsbelofte. Zowel ter bestrijding als ter voorkoming moet hier volgens hem met dit feit rekening worden gehouden. De in het eerste hoofdstuk genoemde Gilles Képel ziet dat heel anders.

Meer info over deze cantate vindt u hier.  Maar dit spoor hoeft u nu niet te vervolgen. In dit essay is Bach die musiceert in Weimar enkel een opstapje naar een verhaal over hoe de bevrijdingsgedachte (het ‘Exodus’ motief) de (kerk)geschiedenis van West-Europa heeft getekend.

Duits-Amerikaans theoloog (1886-1965). Volgens hem was religie de dieptedimensie van de menselijke cultuur en gaat het dus over God als mensen bezig zijn met wat hen ten diepste aanbelangt: The Ultimate Concern, The Ground of Being. Heidegger is nooit ver weg. In de drie delen van zijn Systematic theology (1951-1963; 3 dln.) zet hij  zijn theologische zijnsleer (ontologie) uiteen, waarbij hij theologie en filosofie ineenknoopt. In deel 1 brengt hij die essentiële en dus onoplosbare spanning op een drievoudige noemer: Freedom & Destiny, Dynamics & Form, Individiualisation & Participation. In die spanning moet een mens leven, het volhouden: The Human Predicament. En dat is goed, want beide polen hebben elkaar nodig. Zo wordt de mens wie hij is. Niet slecht gezien van Tillich.

Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout zijn kracht verliest, waarmede zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden. Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijvenOok steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
(Fragment uit de zogeheten Bergrede van Jezus. Evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 5, verzen 13-16)

De ware dienst aan God (godsdienst, eredienst) wordt in het Nieuwe Testament door de apostel Paulus vergeleken met ‘het ware offer’. Zo wordt dus de ware religie een ‘Gode welgevallig offer’ (Romeinen 12) en dus een ‘welriekende reuk‘ in Gods neusgaten (Efeze 5). Hier de Schriftplaatsen:

Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. (Romeinen 12, 1). Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk(Efeziërs 5, 1-2)

Franz Daniel Pastorius (1651-ca. 1720) werd geboren in een welgestelde familie uit Sommerhausen. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Altdorf, Straatsburg en Jena. Hij begon een rechtspraktijk in Bad Windsheim. Na een conflict verhuisde hij naar Frankfurt am Main. In 1683 werd Pastorius de agent van een groep ondernemers uit Frankfurt (de ‘Saalhof-piëtisten’), om een stuk land in Pennsylvania te verwerven en klaar te maken voor verdere exploitatie. In opdracht van dze Frankfurter Land Compagnie reisde hij via Rotterdam naar London, nam een optie op 20.000 acres en vertrok. Eens in Philadelphia aangekomen, ontmoette hij William Penn en verwierf het grondgebied van wat ‘Germantown’ zou worden (nu een wijk in Philadelphia). Zelf hoog opgeleid (‘homo universalis’), werd hij al snel de burgervader van dit kleine settlement en zette zowel de civiele, juridische als educatieve infrastructuur op poten. Zijn brieven aan het thuisfront (Sichere Nachricht, Umständige Beschreibung) zijn bedoeld om immigranten te overtuigen, maar wijken af van het genre door hun tamelijk ‘eerlijke’ weergave van het leven aldaar. Ook de beschrijvingen van (autochthone) bevolking, landschap, cultuur, zijn nog steeds interessant. Pastorius’ naam is verder nog verbonden met de eerste petitie tegen de slavernij in 1688, gericht aan een vergadering van Quakers. Ook als dichter (Latijn) en als spreekwoordenverzamelaar (the Bee-hive) heeft hij een zekere naam.

meer in deze post, of op de Engelse wikipediapagina.

Referentie: de grondige en vernieuwende studie van John Weaver, Franz Daniel Pastorius and Transatlantic Culture: German Beginnings, Pennsylvania Conclusions (Potsdam, 2013). Zowel PDF als POD: https://www.pastorius.info/

OVERZICHT

(in dit verhaal – essay 3, the Great Migration – gaat het over de kleine strook aan de Noord-Westkust : Massachusetts):

Europese settlements in Noord-Amerika ca. 1650

INGEZOOMD:

New England settlements ca. 1640

De STEDEN waarvan sprake zijn rood-omcirkeld. Ook de namen van de autochtone bewoners staan erbij:

Salem, Boston, Providence, Plymouth

Overzichtskaart 1685 (Amsterdam, 1685, Visser-Schenk jr.) met de Nederlandse namen. Daaronder ingezoomd op Philadelphia (de eerste stad met een typisch Amerikaanse plattegrond). Grotere afbeeldingen op de aparte post: http://religie.wursten.be/kaart-van-de-nieuwe-wereld-1685/

 

 

Fascinerend is in dit opzicht de beroemde Mappamundi van Pierre Desceliers (1550). Cartografisch is deze top of the notch, maar de verklarende teksten zijn nog even legendarisch als de Middeleeuwse fantasiekaarten.

wereldkaart 1550 desceliers
Mappa Mundi van Pierre Desceliers (ca. 1550)

Voor meer info deze post

Europa en Amerika zitten nog aan elkaar vast

gastaldi forlani
Wereldkaart. Venetië, Forlani 1565 (naar Gastaldi 1546)

 

Europa en Amerika zijn gescheiden

Ortelius wereldkaart
Ortelius, Antwerpen 1570

Maurice Merleau-Ponty (1908-1961).

Filosoof, in wiens denken de waarneming een fundamentele rol speelt in ons begrijpen van de wereld. Hij hoort dus bij de fenomenologische school (Husserl, Heidegger). Hij valt op doordat hij bewust het gesprek (ook kritisch) zoekt met de wetenschappen, en wel vooral met de psychologie. In een latere fase van zijn denken gaat de lichamelijkheid van de mens hierin een grote rol spelen. Volgens Merleau-Ponty is het lichaam namelijk het eerste en belangrijkste middel dat de mens heeft om de wereld te (ver)kennen. Hiermee slaat hij duidelijk een andere weg in dan de klassieke filosofische traditie, die het bewustzijn als vertrekpunt van kennis nemen. Deze nadruk op de lichamelijkheid (of breder: ‘het lichamelijk in de wereld zijn’) betekende dat Merleau-Ponty de fenomenologie eigenlijk verdiepte tot ze als het ware een indirecte ontologie werd. Zie hiervoor vooral zijn postuum gepubliceerde werken, Le Visible et l’invisible (1964) en L’Œil et l’esprit (1960).

further reading: het lemma in Stanford Encyclopedia of Philosophy